8232 schriften, zoals die onder meer aan onze Centrale Bank op privaatrechtelijke basis zijn toegekend in statuten en huis houdelijk reglement respectievelijk van de boerenleenban ken en van de Centrale Bank zelf. De conclusie van het voorgaande is, dat wij ons liever houden bij de constructie van het door de Commissie her ziene wetsontwerp, waarbij artikel 9 wordt gezien als een inleiding op het hiervoor bedoelde technisch toezicht en waarin zonder onderscheid de mogelijkheid wordt geopend, dat dit wordt overgelaten aan andere organen, zoals bijv. aan onze Centrale Bank. Daarbij is het o.i. niet nodig, te blij ven strijden voor de uitdrukking „overlaten"; de redactie, dat volgens nader te stellen regelen kan worden bepaald, dat het toezicht op de landbouwcredietbanken zal worden uitgeoefend door andere organen dan De Nederlandsche Bank, kan ons evenzeer bevredigen. De reglementeringsbevoegdheid van De Nederlandsche Bank. Hiermede komen we bij het kernpunt van het wetsontwerp: de bevoegdheid van De Nederlandsche Bank om aan de credietinstellingen algemene voorschriften voor haar bedrijfs voering te geven. In de aanhef van artikel 10 waarin deze bevoegdheid is geregeld, is thans uitdrukkelijk opgenomen, dat de Bank deze bevoegdheid bezit in het belang van de solvabiliteit en de liquiditeit van de geregistreerde crediet instellingen of ter uitvoering van de taak, haar in artikel 9, eerste lid van de Bankwet 1948 opgelegd. Bij de verdere uitwerking van deze bevoegdheid in artikel 10 wordt echter verder geen onderscheid gemaakt tussen bijzondere be voegdheden, die samenhangen met het eventueel richten van de bedrijfsvoorschriften op solvabiliteit en liquiditeit van credietinsfelling enerzijds of op de tenuitvoerlegging van de algemene taak van De Nederlandsche Bank anderzijds. Wel wordt thans in de duur een onderscheid gemaakt en wel inzoverre dat sommige voorschriften, n.l. voor zover de ze van qualifatieve aard zijn, door De Nederlandsche Bank slechts kunnen worden gegeven tot 1 Januari 1955. Hier ligt het kernpunt van het geschil van mening tussen het meren deel van de fracties der Tweede Kamer enerzijds en de Re gering anderzijds, waarbij het merendeel van de Kamerfrac-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1951 | | pagina 22