8224
zwaren is tegemoet gekomen. Ook onze Centrale Bank kan
niet ontevreden zijn over de oogst van verbeteringen, die
in het wetsontwerp zijn aangebracht, waarmede gedeeltelijk
voldaan is aan suggesties, die onzerzijds onder de aandacht
van de Minister en van De Nederlandsche Bank, alsmede van
de Staten Generaal en van de publieke opinie waren ge
bracht. Wij herinneren hierbij aan het gezamenlijk request
van de beide Centrale Banken, aan de tot de Minister van
Financiën en de President van De Nederlandsche Bank ge
richte brief, die daarvoor reeds door onze Centrale Bank
werd verzonden, en voorts aan de publicatie van de hand
van een van onze directie-leden in het nummer van Econo
mische Statistische Berichten van 25 Juli 1951 en voorts aan
het rapport van de Commissie van het Centrum voor Staat
kundige Vorming (hierna te noemen het rapport van de
Commissie), waaraan ook door onze Directie werd mede
gewerkt.
Wij kunnen niet eraan denken de inhoud van al deze
geschriften geheel of zelfs gedeeltelijk in het onderwerpelijk
artikel over te nemen; het zou alsdan tot een boekdeel moe
ten worden uitgebreid. Wij moeten ons beperken tot een
bespreking van die onderdelen van het wetsontwerp, waar
tegen onze bezwaren voornamelijk waren gericht. Daarbij
zullen wij nagaan in hoeverre in de nota van wijzigingen be
horende bij de Memorie van Antwoord aan deze bezwaren
is tegemoet gekomen en in hoeverre onze voorstellen dan
wel de voorstellen vervat in het rapport van de Commissie
nog verder gingen.
Voor de navolgende punten menen wij de bijzondere
aandacht te moeten vragen:
1. De registratie van credietinsteiiingen in het algemeen en
van boerenleenbanken in het bijzonder.
Zowel in het Voorlopig Verslag als in het rapport van de
Commissie was het voorstel uitgewerkt om credietinsteiiin
gen, die reeds zijn aangesloten bij dan wel zich onder toe
zicht hebben gesteld van een controlerend orgaan, niet lan
ger te doen vallen onder de verplichte registratie van cre
dietinsteiiingen bij De Nederlandsche Bank. Dit voorstel