8143
regeling aan de orde is gekomen. De algemene vergunning
40 D, waarin de credietbeperkingsregeling voor de boeren
leenbanken is neergelegd, gaaf er van uit, dat deze op iedere
plaatselijke boerenleenbank individueel wordt toegepast.
Zulks was indertijd practisch onontkoombaar, omdat de basis
voor de toepassing van een dergelijke regeling ontbrak, nl.
de volgens een bepaald model opgemaakte maandstaten der
boerenleenbanken. Tot deze inzending moesten de boeren
leenbanken uiteraard individueel worden verplicht. Deze ver
plichting wordt in het wetsontwerp in art. 15 geregeld. Daar
door wordt de mogelijkheid geopend om in de toekomst de
quantitatieve reglementering op de boerenleenbanken, hetzij
rechtstreeks met toepassing van art. 10, lid 5 sub b dan wel
onrechtstreeks met toepassing van art. 10, lid 5 sub a of b
op de gecombineerde balans van boerenleenbanken alleen
dan wel op de gecombineerde balans van boerenleenbanken
en Centrale Bank toe te passen. Daardoor kan recht worden
gedaan aan het financieel organisme van het georganiseerde
landbouwcrediet en aan de functie daarin van de Centrale
Banken, die in de Memorie van Toelichting naar onze mening
zeer juist als volgt wordt omschreven: ,,de boerenleenbanken
verstrekken bedrijfscrediefen in hun eigen omgeving en tre
den tevens als spaarbank op. Bepaalde bankfuncties, zoals
hef bemiddelen in het buitenlandse betalingsverkeer en bij
het verhandelen van effecten, worden voor de boerenleen
banken verricht door de beide centrale landbouwcredietban-
ken, waarbij bijna alle locale banken zijn aangesloten. Deze
centrales fungeren verder als giro-centrale voor de locale
banken, als beleggers van de overtollige gelden dezer ban
ken en als toezichthoudend orgaan over haar". Met name
de functie van beleggers van de overtollige middelen der
boerenleenbanken komt in het door ons bedoelde vraagstuk
aan de orde. Indien immers de Centrale Bank op eigen naam
de overtollige middelen der boerenleenbanken belegt, dan
zijn economisch de liquiditeiten van de Centrale Bank ook de
liquiditeiten van de boerenleenbanken en hetzelfde geldt voor
de beleggingen van de Centrale Bank. Bij een quantitatieve
reglementering, waarbij de verhouding van de omvang der li
quiditeiten (schatkisfpapier) of beleggingen (overheidsfond-
sen) tof de toevertrouwde gelden zou worden geregeld, moet
derhalve o.i. de mogelijkheid bestaan, dat een dergelijke