8140
Bij de hiervoor beschreven regeling bevinden wij ons altijd
nog binnen het kader van het „toezien op". Zulks is echter
naar onze mening niet meer het geval, indien De Nederland-
sche Bank voorschritten voor de bedrijtsvoering der crediet-
instellingen gaat geven. Zonder dat behoeft te blijken of de
te geven voorschriften betrekking hebben op de solvabiliteit
en de liquiditeit van de betrokken credietinstellngen dan wel
of deze voorschrften zijn afgestemd op algemeen-economi
sche en monetaire overwegingen, kan De Nederlandsche
Bank zodanige algemene voorschriften geven, dat de be-
drijfsgesfie van de betrokken instellingen daardoor volledig
kan worden bepaald. De te geven voorschriften dienen zich
wel te beperken, tot de punten die in lid 5 van artikel 10
met name worden genoemd; deze zijn echter zo ruim gesteld,
dat men nauwelijks nog punten zou kunnen noemen, die niet
daaronder vallen. De te geven voorschriften kunnen n.l. in
houden:
a. bepalingen nopens het bedrag, dat de credietinstellingen
tenminste aan liquide middelen of schatkistpapier dienen te
bezitten ten opzichte van het totale bedrag der toevertrouw-
gelden.
b. nopens het hoogste bedrag aan uitstaande credieten of
beleggingen of bepaalde onderdelen daarvan, al dan niet in
verhouding tot het eigen vermogen of in verhouding tot de
toevertrouwde gelden.
c. het verbod of de beperking van het verlenen van bepaal
de soorten of vormen van credieten, die een bepaalde om
vang te boven gaan.
d. het verbod of de beperking van het verrichten van be
paalde soorten van beleggingen of van beleggingen, die een
bepaalde omvang overtreffen.
e. bepalingen nopens de tenminste te bedingen rente, zo
mede nopens de rente ten hoogste te vergoeden voor toe
vertrouwde gelden.
De Memorie van Toelichting, die hef Wetsontwerp verge
zelt, geeft aan waarom naar de mening van de Minister De
Nederlandsche Bank, die blijkens artikel 30 van het wetsont
werp ten deze naar de aanwijzingen van de Minister van
Financiën zal hebben te handelen, over zo ver strekkende