8162
verrichten, dan zullen de agrarische bedrijven over meer kapi
taal moeten kunnen beschikken. Voorzover het omlopend
bedrijtskapitaal betreft, zal dit kapitaal beschikbaar moeten
zijn op het moment van het jaar, dat boer en tuinder dit in
verband met eisen van hun bedrijf nodig heben. De behoefte
aan vlottend bedrijfskapitaal is nl. voor de verschillende typen
van land- en tuinbouwbedrijven geheel verschillend naarge
lang de tijd van het jaar. De ene groep bedrijven heeft de
grootste kapitaalbehoefte in de winter of het voorjaar, een
tweede groep in de zomer en de derde groep in het najaar.
Wanneer boer of tuinder het benodigde kapitaal niet uit
eigen middelen kunnen financieren, en een beroep moefen
doen op crediet, dan mag en wel zeer speciaal betreft dit
het voor langere tijd vastgelegde kapitaal de hierover te
betalen rente niet aan de hoge kant zijn. Het langzaam rou
leren van het kapitaal in het argrarisch bedrijf maakt het be
talen van een betrekkelijk hoge rente over opgenomen crediet
voor boer en tuinder wel buitengewoon moeilijk, zo niet
onmogelijk.
Het staat wel vast, dat de boeren en tuinders in vele geval
len niet beschikken over voldoende eigen financiële middelen
om in de toegenomen kapitaalbehoeften te voorzien en dus
bij anderen moefen aankloppen om crediet op te nemen. Dit
blijkt reeds overduidelijk uit de toename der credietverlening
aan boeren en tuinders door de plaatselijke boerenleenban
ken. Zoals in de laatste jaarverslagen van de Centrale Banken
van Utrecht en Eindhoven is vermeld, nam de omvang van de
de credietverlening door de locale banken aan haar leden
in de laatste jaren geleidelijk toe.
Zulks is ook volkomen begrijpelijk. De ruimte aan eigen
middelen is voor zeer vele boeren en tuinders door allerlei
omstandigheden aanmerkelijk krapper geworden. Grote be
dragen zijn nodig geweest voor het herstel van verwoeste en
beschadigde gebouwen, van de uitgeputte grond en verniel
de dode inventaris, voor de heropbouw van de gedecimeerde
Mr. Ph. van Campen op de jaarvergadering van de CCB op 23 April
1951: „Op hef eind van het verslagjaar alsmede in de eerste maanden
van dit jaar schijnt een ware invesferingsdrang te zijn los geslagen".