8145
leenbanken hetzij individueel of als collectiviteit geldend
voorschrift. Men dient immers wel in het oog te vatten, dat de
Centrale Bank practisch geen andere guldens heeft dan die
van de boerenleenbanken afkomstig zijn.
In de reactie van het bedrijfsleven tegen de hiervoor om
schreven ruime doelstelling van het wetsontwerp komt de
vrees naar voren, dat de bevoegdheden, die het wetsontwerp
verleent, niet slechts zullen worden gehanteerd ter coördi
natie van economisch regeringsbeleid en bankbeleid, waarop
de Memorie van Toelichting doelt, doch zouden kunnen lei
den tot een ondergeschikt maken van hef bankcrediet aan
de overheidsfinanciering. De stand van zaken is immers zo,
dat alnaargelang het bedrijfsleven zich herstelt dit meer be-
drijfscrediet nodig heeft en zich daartoe bij het bankwezen
vervoegt, dat aan de vraag naar bedrijfscrediet kan voldoen
door de credietverlening aan de overheid middels Staatsfond
sen en schatkistpapier te doen aflopen. Hier wringt nu de
schoen, aldus deze critiek, dat nl. de Minister van Financiën
als beheerder van 's Rijks Schatkist, die voor onverzadigbare
financiële behoeften staat, hef bankcrediet te zijner beschik
king wil houden. Nu kan men zich in het algemeen wel inden
ken, dat bijzondere tijdsomstandigheden bijzondere voorzie
ningen vragen, maar, aldus wordt gesteld, dan dienen ook
waarborgen te worden geschapen, dat de belangen van de
Schatkist en de overheidsfinanciering enerzijds en die van de
financiering van het bedrijfsleven anderzijds, behoorlijk tegen
elkander worden afgewogen. Zulks nu kan men niet overla
ten aan de Minister van Financiën, die in laatste instantie de
aanwijzingen geeft (art. 30), waarmede De Nederlandsche
Bank bij de hantering van de bevoegdheden, die de wet zou
verlenen, heeft rekening te houden. Een veilige afweging van
de belangen van de Schatkist tegenover die van het bedrijfs
leven meent men te kunnen vinden in een toezicht van de
Staten Generaal, dat tot gelding zou kunnen worden ge
bracht, indien bij de wet de eis zou worden gesteld, dat de
bevoegdheden van artikel 10, voor zover zij het kader van
het bedrijfs-economisch toezicht overschrijden, slechts kunnen
worden gehanteerd, voor zover en voor zolang bij afzonder
lijke wet is verklaard, dat het algemeen belang de hantering