8144 verhouding wordt bepaald op basis van de gecombineerde balans van Centrale Bank en boerenleenbanken. Indien zulks een wettelijke grondslag zou behoeven, zou in het wetsont werp dienen te worden opgenomen een bepaling, waarbij de Centrale Bank wordt verplicht c.q. de bevoegdheid krijgt om aan te tonen, dat hetzij de collectiviteit van Centrale Bank en boerenleenbanken dan wel de collectiviteit van boerenleen banken (hetgeen in aanmerking kan komen bij een absolute begrenzing van de credietuitzettingen, zoals in de crediet- beperkingsregeling het geval is) voldoet aan de vereisten in de algemene voorschritten gesteld. Een dergelijke regeling is ook neergelegd in het Belgische K.B. no. 73 van 30 Novem ber 1939 op de private spaarkassen, dat ook van toepassing is op de Raitfeisenkassen (boerenleenbanken) en op de Cen trale Kas voor Landbouwcrediet. In het met toepassing van dat K.B. uitgevaardigde algemene voorschritt is bepaald, dat 40% van de deposito's van de Raitteisenkassen plus de eigen deposito's en rekening-courant gelden van de Centrale Kas (zonder daarbij rekening te houden met de door de plaat selijke kassen bij de Centrale Kas gestorte gelden) min de liquiditeiten (voorlopige beleggingen genaamd) in overheids- tondsen moeten worden aangehouden. De Belgische rege ling geett een sprekend voorbeeld van de (drastische) werking van een quantitatieve reglementering. Door het percentage overheidsfondsen hoger of lager te stellen is de overblijven de ruimte voor credietregeling aan het bedrijfsleven kleiner of groter. Tevens wordt in het Belgische voorschrift ook in direct de liquiditeitspositie van het geheel bevorderd. Het Belgische voorbeeld, waarin met een zo hoog voorgeschre ven percentage van overheidsfondsen wordt gewerkt, toont ook aan, waarom de toepassing op de collectiviteit nauwelijks kan worden gemist. Indien immers, zoals terecht in de Me morie van Toelichting bij het Nederlandse wetsontwerp wordt opgemerkt, de Centrale Bank als beleggingsreservoir voor de plaatselijke boerenleenbanken dienst doet, moet wel ernstig een rechtstreekse toepassing van een quantitatieve reglemen tering op de boerenleenbanken individueel worden gevreesd: de credietorganisatie zou dan nl. wel eens voor de verplich ting kunnen komen staan om tweemaal dezelfde guldens uit te geven, eenmaal middels een aan de Centrale Bank opge legde verplichting en andermaal door een voor de boeren-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1951 | | pagina 10