8102
tegemoetkomende houding aan te nemen in verband met de
scherpe consequenties van de jongste disconto-verhoging
van De Nederlandsche Bank voor het rekening-courant-cre-
diet. In deze gedachtengang zou het tijd worden om de de
betrente ook voor hypothecaire uitzettingen in land- en tuin
bouw te brengen op een minimumtariet van 3%°/o.
Heeft de renteverhoging voor hypothecaire voorschotten
betrekking op alle boerenleenbanken, daarnaast is aanlei
ding gevonden om in het bijzonder voor die boerenleenban
ken, die reeds een goed deel van de ingelegde gelden in
uitzettingen in eigen kring hebben vastgelegd, het voorschrift
van artikel 8 van hef Huishoudelijk Reglement van de Cen
trale Bank onder de aandacht te brengen. Dit voorschrift, dat
in deze Vergadering al meer dan eens aan de orde is ge
weest, zijn wij verplicht in het licht van de recente snelle ont
wikkeling van de crediet- en voorschotverlening bij de boe
renleenbanken met volle gestrengheid te handhaven. De in
houd van dit voorschrift komt hierop neer, dat de boeren
leenbanken tenminste 1/3 van de ingelegde gelden bij de
Centrale Bank in lopende rekening moeten aanhouden, tenzij
de boerenleenbank deze gelden uitsluitend gebruikt voor
crediet- en voorschotverlening ter instandhouding of verbe
tering van het landbouwbedrijf. Met andere woorden, nadat
het tegoed in lopende rekening van de boerenleenbank bij
de Centrale Bank gedaald is beneden 1/3 van de ingelegde
gelden, waaronder begrepen zijn de dadelijk opvraagbare
spaargelden en de gelden in lopende rekening, kan de boe
renleenbank geen beleggingsuitzettingen meer doen. Daarbij
moet ermede worden rekening gehouden, dat onder de als
dan verboden beleggingsuitzettingen niet alleen vallen hy
pothecaire uitleningen buiten de landbouw, doch evenzeer
hypothecaire uitleningen ten behoeve van land- en tuinbouw,
die niet dienen ter instandhouding of verbetering, doch die
de strekking hebben om de aankoop of verwerving van on
roerend goed te financieren en derhalve het karakter hebben
van „grondcrediet". Nu kan wellicht de bedenking worden
gemaakt, dat het onderscheid tussen een voorschot ten be
hoeve van de landbouw tot instandhouding of verbetering
van de bedrijven en het evengenoemde grondcrediet iets
willekeurigs heeft. Het wil ons nochtans voorkomen, dat zulks
in practijk geen overwegende bezwaren behoeft op te leve-