8047
geen sparen geleerd hebben. Komen ze juist voor hun huwe
lijk een bezoek afleggen bij de boerenleenbank, dan ziet
het er niet goed uit en gaat het meestal om een voorschot.
Het bestuur voelt er dan natuurlijk niets voor om er een borg
aan te wagen en merendeels kan er dan ook niet geholpen
worden. Door het sparen vroeg, reeds in de school of eerder,
aan te leren, ligt er inderdaad een mooie sociale taak in dit
jeugdsparen. Wij hebben dit begrepen. Reeds jaren lang
wordt door de gehele school gespaard met het spaarbank-
zegel. De onderwijzers vervullen hier ook een prijzenswaar
dige taak. Is zo'n kaart volgeplakt, dan komt het kind triom
fantelijk naar de bank en er wordt weer een gulden bijge
schreven. Nu is dit aannemen van spaarkaarten meer een
werk dat wij er ter ere Gods bijdoen, immers die vergoeding
op de spaarrekening is slechts 12)^ cent per 1000 gulden,
m.a.w. 1000 kinderen met een kaart van 1 gulden brengen
de kassier \2]/2 cent op. Jaren geleden werd er ook per
spaarboekje een vergoeding gegeven, dit is later vervallen.
Ten aanzien van het jeugdsparen is dit niet juist. Als we dan
nog met alle middelen meedoen aan de reclame, o.a. „Zin
gende Torens en Malende Molens", de Vacantiekleurwed-
strijd, „De reddingboot komt" en de uitgifte van spaarbusjes,
dan concluderen we daaruit dat én de bank én de kassier
hierin wel wat te kort komt. Het spaarbusje doet ons echter
één dienst terug: het zorgt n.l. op geregelde tijden voor vol
doende klein geld op de bank".
Dit schrijven getuigt van een rijpe ervaring en velen on
zer zullen zeggen: zo is het inderdaad! Wij allen kennen het
verschil tussen mensen die gespaard hebben en mensen die
te laat tot de ontdekking zijn gekomen dat zij hadden moe
ten sparen. Daarom ook zijn wij ervan overtuigd dat wij de
jeugd moeten aansporen om te sparen. En logisch volgt hier
uit dat wij kassiers daarvoor ook persoonlijk iets moeten of
feren. Het is trouwens niet helemaal een offer, want met hef
aantrekken van de jeugd kweken wij een reserve aan toe
komstige volwaardige klanten, een reserve die wij moeten
beschouwen als een essentiële voorwaarde voor het voort
bestaan van de bank en de versteviging van onze eigen
positie.
Nu is dit misschien wel al te zeer een wissel op de toe-