8042 bedrag van de verhoogde herstel- en aanschaffingskosten vastgesteld voor de weinig kapitaalkrachtigen. Nu de rege ling van de aanvullende bijdrage door de Minister zelf op dit beginsel is gegrondvest, kan het niet anders dan tot een hoogst onbillijke toepassing van dit beginsel leiden, wanneer de toekenning van de aanvullende bijdrage afhankelijk wordt gemaakt van de vraag of een credief had kunnen worden verstrekf. Deze vraag beantwoordt de Minister immers steeds met toepassing van een ander beginsel. De vraag nl. of een crediet wordt verleend hangt af van de rendabiliteit van het getroffen bedrijf. Men begrijpt dat de gelijktijdige toepassing van deze verschillende beginselen slechts kan leiden tot wil lekeur. Het laatste lid van artikel 72 toont ook aan dat door- eenmenging van deze beginselen door de wetgever niet is beoogd. In dit lid wordt nl. bepaald dat de aanvullende bij drage niet wordt verleend aan belanghebbenden, die het her stel of de heraanschaffing van bedrijfsuifrusting, gezien de winstuitkeringen of reserveringen, redelijkerwijze zelf heb ben kunnen financieren. Dit lid bepaalt dus dat de aanvul lende bijdrage bij bijzonder rendabele ondernemingen niet zal behoeven te worden verleend. Deze bepaling nu ware geheel en al overbodig, wanneer de opvatting van de Minis ter juist was. In dat geval zouden deze ondernemingen im mers reeds niet voor een aanvullende bijdrage in aanmer king komen, omdat zij niet in aanmerking kwamen voor een crediet. Toch verklaarde de Minister, toen hij zijn instemming betuigde met het amendement Ten Hagen, waardoor het laat ste lid van artikel 72 in de wet belandde, dat deze bepaling grote besparingen voor het Rijk met zich mede zou brengen! Bovendien is het laatste lid van artikel 72 in strijd met de voorwaarden, waaraan de Minister volgens zijn verklaring de mogelijkheid tot credietverlening zal verbinden. De Minister heeft immers toegezegd de credietverieningen slechts te zul len weigeren, wanneer de bedrijfsgroep als zodanig rendabel is, maar de weigering niet tot straf te doen sfrekken voor de individuele ondernemer, die door bijzondere toeleg renda bel weet te werken, terwijl zijn collega's daarin niet slagen. Het bovenstaande doet ons er aan twijfelen of de Minister inderdaad steeds de opvatting toegedaan is geweest, dat een aanvullende bijdrage slechts kan woren toegekend, wanneer ook een crediet zou kunnen worden verstrekt. Wanneer men

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1951 | | pagina 20