7986 Wel kon op de cursus worden medegedeeld, dat de Cen trale Bank gedeeltelijk zou tegemoet komen door voor het ingetreden jaar de rente voor de dadelijk opvraagbare de posito's van de Boerenleenbanken bij de Centrale Bank te verhogen met 0,10%>; er bleef dan echter voor de boeren leenbanken zelf nog een gedeelte van de hogere rente-last te overbruggen, waarbij de invloed van de credietbeper- kingsmaatregelen als een belemmerende factor werd ge voeld. Op de cursus konden nu vele nuttige aanwijzingen worden gegeven om ondanks deze bezwaren tot een bevre digende oplossing van het rendabiliteitsvraagstuk bij de boe renleenbank te geraken. Daarbij werd in het bijzonder ge wezen op de mogelijkheid om zonder daarbij enige hinder te ondervinden van de credietbeperkingsmaatregelen te ko men tot een verdere uitbreiding van de behoorlijk gedekte hypothecaire uitleningen in eigen kring; ook kon worden gewezen op het instituut van de jaar's en half jaar's spaar- deposito's bij de boerenleenbanken, waarvoor aan de boe renleenbanken bij de thans daarvoor bij de Centrale Bank geldende rente-tarieven een hogere rente-marge verblijft dan voor de dadelijk opvraagbare deposito's. Het kon niet uitblijven, dat in het licht van de credietbe perkingsmaatregelen het crediet- en voorschotbeleid van de boerenleenbanken in algemene zin aan de nieuw ingetre den omstandigheden diende te worden getoetst. Daarbij werd gesteld, dat de boerenleenbanken in de eerste plaats zo enigszins mogelijk haar taak zouden moeten blijven vervullen ten aanzien van de credietfinanciering van boeren en tuin ders en van de economische instellingen van de boeren- en tuindersstand. Indien als gevolg van de credietrestrictie- maafregelen beperkingen aan de crediet- en voorschotver lening dienen te worden aangelegd, moeten deze in de eerste plaats betreffen eventuele uitzettingen buiten de kring van land- en tuinbouw. Daarbij kwam de crediet- en voorschotverlening aan de publiekrechtelijke lichamen aan de orde. Deze treden onder verschillende vormen als credietvragers bij de boerenleenbanken op. Gesteld kon worden, dat kas geldleningen aan de lagere publiekrechtelijke lichamen voor de boerenleenbanken geen aantrekkelijkheid bezitten, om dat de rente die daarvoor zelfs bij een looptijd van een iaar

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1951 | | pagina 4