8012 Maar na diverse besprekingen met de beide Centrale ban ken, heeft De Nederlandsche Bank besloten om voor de boe renleenbanken niet één maatstaf aan te leggen, maar om elke boerenleenbank een keuze te laten uit drie maatstaven. Hoewel de regeling daardoor iets ingewikkelder is ge worden, ligt het voordeel in de grotere soepelheid. De boerenleenbank mag dus kiezen. Zij zal uiteraard uit deze drie dié maatstaf kiezen, die haar de grootst mogelijke credietveriening toestaat, of m.a.w. de grootste credietruimte geeft. De maatstaven, waaruit de boerenleenbank nu mag kiezen, zijn de volgende: a) 105% der debetsaldi per 30 September 1950. Onder debetsaldi wordt steeds verstaan het totaal van rubriek 2 van de maandstaat. Om nu deze maatstaf te berekenen moet men eerst weten de debetsaldi per 30 September 1950. Hier neemt men dan 105% van. Uiteraard blijft deze maatstaf (post I a op de achterzijde der maandstaat) voor alle volgende maandstaten steeds hetzelfde omdat de debetsaldi per 30 September 1950 nooit meer kunnen veranderen. Een veel voorkomende fout is dat men 105% neemt van de debetsaldi, zoals deze voorkomen op de maandstaat waaraan men bezig is. Het is duidelijk dat dit fout is. b) Debetsaldi per 30 September 1950 vermeerderd met 1/3 van de stijging der creditgelden sinds 30 September 1950. Deze tweede maatstaf (post I b op de achterzijde van de maandstaat) bestaat uit twee gedeelten. Men begint met de debetsaldi, zoals deze voorkomen op de maandstaat per 30 September 1950. Dus niet de debetsaldi, zoais deze voorkomen op de maandstaat, waarmede men bezig is en ook niet 105% van de debetsaldi per 30 September zoals bij post I a, maar alleen de debetsaldi per 30 September 1950. Dit bedrag blijft uiteraard op alle komende maandstaten steeds hetzelfde. Bij dit bedrag telt men nu iets op en wel 1/3 van de stijging der creditgelden sinds 30 September. Om dit laatste te berekenen handelt men als volgt:

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1951 | | pagina 30