7953
schillende coöperaties. Zowel voor de Centrale Banken als
voor de boerenleenbanken geldt n.l. de bepaling, dat van
de stijging van de creditgelden sedert 30 September 1950
een derde vrijelijk in crediet kan worden omgezet, zonder
Jat daarvoor beroep op De Nederlandsche Bank behoeft te
worden gedaan. Hier ligt nu een kans ook voor de Zuivel
fabrieken om het met de boerenleenbanken daarheen te
leiden, dat de aan de boeren toekomende melkgelden zo
veel mogelijk in lopende rekening worden betaald, opdat
als gevolg daarvan een zodanige stijging van de creditgel
den der banken kan worden bevorderd, dat met 1/3 daarvan
volledig in de nieuwe financieringsbehoeften in rekening
courant zou kunnen worden voorzien.
Zowel de belangen van de coöperaties zelf als van het
landbouwcrediet staan daarbij op het spel. Evenwel ook het
algemeen belang is daarbij in ernstige mate betrokken. Als
de tekenen niet bedriegen gaat immers ons land een crisis
van kapitaalschaarste tegemoet. De bronnen van de Marshall
hulp zullen niet eeuwig vloeien. Voor een steeds toene
mende beroepsbevolking zal in het bedrijfsproces een plaats
dienen te worden ingeruimd. De mogelijkheden tot verrui
ming van de werkgelegenheid zijn evenwel beperkt. In de
agrarische bedrijfssector bestaan ze nauwelijks nog; toch
komt een groot deel van de nieuwe beroepsbeoefenaren,
die om werk vragen, uit de agrarische stand. Hun wordt de
weg gewezen naar emigratie en ook naar industrialisatie; tot
de verwezenlijking van de industrialisatie evenwel kan in 't
bijzonder door de zuivelindustrie, die immers werkt met de
meest kostelijke grondstof, die ons land rijk is, n.l. de melk,
een belangrijk steentje worden bijgedragen. Met de opstel
ling van technische plannen om te komen tot de fabricage
van hoogwaardiger melkproducten, hoe verdienstelijk op
zich zelf ook, is men er echter nog niet; ook de consfructieve
bijdrage om gezamenlijk het ondernemersrisico te dragen
van de tenuitvoerlegging dezer plannen is niet voldoende.
Ook in de financiering, althans van de investeringen, dient
de coöperatieve zuivelindustrie zoveel mogelijk zelf te voor
zien.
In de loop van de voorafgaande uiteenzettingen zijn
tweeërlei mogelijkheden daartoe aangewezen. Zoals in het