7949 hef wegwerken van een tevoren ingecalculeerd verlies. Een voortvarende bedrijfsleiding zal evenwel moeten vaststellen, dat, indien behoudens de fiscaal toegelaten afschrijvings bedragen niet meer van de bedrijfsopbrengst in het bedrijf wordt gehouden, niets anders wordt bereikt, dan dat na ommekomst van de afschrijvingsduur wederom eenzelfde be drag moet worden opgenomen, om, indien tot vervanging op de oude prijs zou kunnen worden overgegaan, het afge schreven apparaat ook daadwerkelijk te vervangen. Hoe moet het echter, zo zal men zich moeten afvragen, indien blijkt, dat de technische slijtage niet kan worden afgewacht omdat de apparatuur inmiddels economisch verouderd is. Indien men in de concurrentie wil bijblijven, zal dan tot een vervroegde vervanging moeten worden overgegaan; op dat tijdstip zullen echter de afschrijvingsbedragen, waarop men ten tijde van de vervanging gerekend had, nog niet aanwe zig zijn en dan zullen extra bedragen voor de financiering van de vervanging moeten worden opgenomen. En hoe moet het nu gaan o, ontstellende realiteit van deze tijd, in dien middelerwijl het geld in waarde is gedaald en de ver vanging tegen zoveel duurdere prijs moet geschieden. De financiële mogelijkheden van het coöperatieve landbouw- crediet groeien heus niet tot aan de hemel en laat men rustig uit zijn hoofd zetten, dat de boerenleenbanken op de duur dergelijke kapitaalsvoorzieningen bij de coöperatieve zuivelindustrie zullen kunnen financieren. Er zullen derhalve welbewust andere wegen moeten worden opgegaan; er zal met kracht moeten worden gestreefd om door interne reser vering, dus door eigen kapitaalvorming, de schuld aan het boerenleenbankwezen vervroegd af te lossen. Gelukkig zijn er duidelijke tekenen, die erop wijzen, dal in deze de coöperatieve zuivelindustrie haar taak verstaat. Zo werd onlangs bij de financieringsregeling van de combi natie van een drietal consumptiemelkbedrijven een afschrij vingsregeling vastgesteld, volgens welke tegen het einde van de omlooptijd van het geïnvesteerde vermogen niet al leen het kapitaal, waarmede de aanvankelijke investering was gefinancierd, wederom ter beschikking kwam, maar ook de gehele schuld, waarmede aanvankelijk in de financiering moest worden voorzien; indien derhalve bij de start van het

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1951 | | pagina 23