7854 van de hypotheekhouders is er dus mee gediend, dat de tweede phase uiteindelijk tot stand zal komen, d.w.z. dat inderdaad tot herstel of herbouw wordt overgegaan. De be slissing hiertoe ligt echter in de handen van de eigenaar. Wanneer deze stil blijft zitten en zich aan het herstel niets gelegen laat liggen, dan zou er voor de hypotheekhouders niets anders resten dan hun recht op de rente der Grootboek inschrijving. En ook dit recht zal vervallen, zodra de termijn verlopen is, die de minister ingevolge de wet zal vaststellen en waarbinnen herbouw1 of herstel zal moeten hebben plaats gehad. Na verloop van deze termijn zal over de nog be staande Grootboekinschrijving geen rente meer worden ver goed en zullen hiermede uiteraard ook de rechten van de hypotheekhouders verdwenen zijn. Met het oog hierop geeft de wet aan de hypotheekhouders het recht, om bij stil zitten van de eigenaar zelfstandig het herstel of de herbouw ter hand te nemen, nadat zij een goedgekeurd bouwplan heb ben voorgelegd. De Rijksbijdrage wordt dan ten name van de hypotheekhouders overgeschreven en deze zullen ook overigens wij denken hier in het bijzonder aan een voor schot, een rentevergoeding of een aanvullende bijdrage dezeifde rechten kunnen doen gelden als de eigenaar had kunnen doen. Op deze wijze zullen de hypotheekhouders dus zelf voor hef herstel van hun onderpand zorg kunnen dragen. Daarnaast bestaat voor hen nog de oplossing, dat de minister van zijn bevoegdheid gebruik maakt om de hypo theekhouders te voldoen uit de Rijksbijdrage, welke voldoe ning, zoals wij boven hebben gezien, zal plaats vinden door uitbetaling in opbouw-obligaties. Tenslotte willen wij ons nog afvragen, in hoeverre de hy potheekhouders kunnen overgaan tot uitwinning van het ver bonden goed, welke uitwinning gedurende de eerste phase immers geheel is uitgesloten, terwijl zij, nadat herstel of her bouw heeft plaats gehad ook niet steeds geoorloofd is. Het kan voorkomen, dat de beperking van hef recht van de hy pothecaire schuldeisers om aflossing te vorderen onbillijk is. De schuldeisers kunnen zich dan richten tof de kantonrechter met het verzoek, te bepalen dat zij alsnog aflossing kunnen vorderen. Wordt dit verzoek door de kantonrechter ingewil ligd en blijkt de schuldenaar vervolgens niet aan zijn ver-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1950 | | pagina 32