7812
trales bestaat voornamelijk uit het directe contröle-werk. Dit
wordt vergemakkelijkt, doordat de boekhouding in tweevoud
wordt gevoerd, waarbij de plaatselijke banken eenmaal per
week het afschrift van de boekhouding opsturen naar de cen
trale. Daarnaast is natuurlijk nog een corps inspecteurs werk
zaam, die op de banken zelf de controle uitoefenen.
Verhouding Staat—Boerenleenbanken.
Hoewel in de jaren vóór 1920 de staat nogal sceptisch
stond tegenover de boerenleenbanken kan men zeggen, dat
zij later zeker de betekenis ervan ten volle heeft erkend.
Dit blijkt o.a. wel uit het feit, dat de staat zich garant heeft
verklaard voor de schulden van de Nationale Centrale tot een
maximum van 25 millioen kronen en voor de schulden van de
districfscentrales tot een maximum van 1 millioen kronen per
districtsbank. In totaal dus een garantie van 35 millioen.
Men moet deze garantie vooral zien als een staatsgarantie
aan het publiek, dat in steeds grotere mate gebruik wil ma
ken van de boerenleenbank als spaarbank, maar dat uiter
aard een zo groot mogelijke zekerheid eist. Deze zekerheid
is in Nederland aanwezig door de onbeperkte aansprakelijk
heid der leden.
In Zweden, waar de wet zoals we gezien hebben de onbe
perkte aansprakelijkheid niet toelaat, heeft men in deze
staatsgarantie nu een oplossing gevonden.
Dat in steeds grotere mate van de boerenleenbank als
spaarbank gebruik wordt gemaakt, blijkt wel hieruit, dat in
1920 nog geen 2 millioen kronen als spaargeld was gedepo
neerd, terwijl dit eind 1945 reeds 122 millioen kronen be
droeg.
Conclusie:
Het boerenleenbankwezen in Zweden is, vergeleken met
andere landen, eerst laat op gang gekomen.
Niettegenstaande haar jeugd heeft het zich echter, vooral
na de nodige wetswijzigingen, voorspoedig ontwikkeld en is
een waardevol bestanddeel geworden van de Zweedse
volkshuishouding.
Dat ook de staat dit heeft ingezien blijkt wel uit de garan-