7750
dan moef dit (rode) boekje eveneens worden opgezonden;
verder vermeide men het nauwkeurige adres van de reiziger.
Voor het overige verwijzen wij de Heren Kassiers naar de
reeds genoemde circulaire I.B. No. 29 van 7 September 1950.
RECHT EN WET.
De Wet op de Materiële Oorlogsschaden en het Recht van
Hypotheek. (Vervolg).
In het eerste deel van dit artikel hebben wij de aard van
het hypotheekrecht onderzocht en gezien, dat voor de hypo
theekhouder het gevaar van vernietiging of beschadiging
van hef onderpand een groot risico betekent. Wij hebben in
hef bijzonder uiteengezet hoe hij zich tegen dit risico in geval
van brandschade kan dekken en welke de wettelijke voorzie
ningen op dit punt zijn.
Hoe staat het echter met de hypothecair verbonden goede
ren die oorlogsschade hebben geleden? Stellen wij ons voor
dat het flatgebouw uit ons voorbeeld niet ten gevolge van
brand, maar ten gevolge van oorlogsgeweld werd verwoest.
Op de keeper beschouwd, is het niet alleen de eigenaar die
schade lijdt, maar evenzeer de hypotheekhouder. Het onder
pand, waarop deze laatste zijn vertrouwen had gesteld, is im
mers verdwenen en wel juist op het moment, dat de finan
ciële draagkracht van zijn schuldenaar ten gevolge van de
oorlogsschade zwaar op de proef wordt gesteld.
Zoals wij in onze vorige artikelen (Zie maandelijkse Mede
delingen van Februari, Maart en April 1950 Nrs. 361, 362 en
363) zagen, krijgt de eigenaar van Staatswege een schade
vergoeding die bepaald wordt op de waarde van het flatge
bouw naar de maatstaven van 9 Mei 1940. Laten wij aanne
men dat deze waarde wordt gesteld op 70.000,De bij
drage wordt echter niet in contanten uitgekeerd, maar inge
schreven in het Grootboek voor de Wederopbouw: over de
inschrijving wordt een rente vergoed, die sinds de datum van
inwerkingtreding van de Wet op de Materiële Oorlogsscha
den, dit is sinds 24 Februari 1950, 3H°/o bedraagt, terwijl