7605
giffe van één millioen nieuwe 3J40/0 pandbrieven. Een ge
deelte van het aldus verkregen bedrag werd bestemd tot
aflossing van 100.000.3% pandbrieven, aangezien het
bestuur het gewenst achtte wederom tof uitloting over te
gaan. Doordat het bij de uitgifte der pandbrieven ontvangen
geld eerst geleidelijk in hypotheken kan worden omgezet,
is echter in ons bedrijf een toestand ontstaan, die niet in
overeenstemming is met de bepaling van art. 53 onzer sta
tuten, hetwelk voorschrijft, dat het totale nominale bedrag
der in omloop zijnde pandbrieven niet hoger mag zijn dan
dat der hypothecaire vorderingen. In strijd met die bepaling
was het bedrag der pandbrieven op het einde van het boek
jaar circa 480.000.hoger dan dat der hypotheken, zoals
U ook in hef jaarverslag hebt kunnen lezen. Het bestuur zal er
met alle kracht naar streven deze overschrijding zo spoedig
mogelijk ongedaan te maken, doch vertrouwt dat intussen
deze algemene vergadering door hare goedkeuring te ver
lenen aan de haar voorgelegde stukken de afwijking der
statutaire bepalingen zal willen dekken. Een reëel gevaar
brengt deze toestand voor de pandbriefhouders evenwel niet
mede, daar hef nog niet in hypotheken vastgezette geld
veilig is belegd bij een zo bij uitstek soliede debiteur als de
Centrale Boerenleenbank, hetgeen echter niet wegneemt, dat
deze niet aan de statuten beantwoordende toestand zodra
mogelijk behoort te worden opgeheven.
Uit hef jaarverslag hebt U verder nog kunnen zien, dat
na reservering van 10.000.tot dekking der kosten van
de toekomstige emissiën en van een bedrag van 7.800.
voor belastingen, en nadat de in 1949 gemaakte emissie-
kosten ten bedrage van 8.318.25 geheel ten laste der ver-
lies- en winstrekening werden gebracht de nettowinst over
het afgelopen boekjaar nog 8.049.46 heeft bedragen, het
geen een alleszins bevredigend resultaat mag worden ge
noemd.
Het bestuur stelt tenslotte voor een dividend van 4°/o op
de aandelen uit te keren en zodanig bedrag aan de reserve
toe te voegen, dat deze bijna 300.000.zal bedragen.
Ik zou, mijne heren, hiermede mijne inleidende beschou
wingen kunnen eindigen, ware het niet, dat ik nog een zaak
ter sprake wilde brengen, die vooral in de laatste jaren de