7532 Met het betalingsbalanstekort staat evenwel niet alleen on ze eer op het spel. Tenminste even erg is, dat ons leven ermede is gemoeid. Voor niemand minder dan de President van De Nederlandsche Bank was dit aanleiding om waar schuwend zijn stem te verheffen: „onafwendbaar gaat het land een catastrophe tegemoet, indien niet tegen 1952 het betalingsbalanstekort is overbrugd". Zou dit immers niet het geval zijn, dan zouden wij niet langer in staat zijn de kapitaal goederen en de grondstoffen te importeren, die ons land in staat moeten stellen om de bedrijvigheid op zo hoog peil te houden. Werkloosheid met alle gevolgen daarvan zouden gaan optreden. In zijn bekende rede voor de Amsterdamse Universiteit in October j.l. gehouden, gaf dan ook de Pre sident te kennen, dat hetzij productie-vermeerdering dan wel beperking van investeringen en/of van verbruik de redding moesten brengen. Meer produceren, aldus de President, be hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot vermindering van het betalingsbalanstekort; indien vermeerdering van pro ductie hetzij meer investeringen of meer consumpfie tot ge volg heeft, hetgeen te verwachten valt, freedt dit effect niet op. Minder investeringen, aldus de President, zal onze Minis ter van Economische zaken weinig bevallen, omdat de toe komstige werkgelegenheid daardoor wordt geschaad; niet temin zouden heel wat investeringen in de publieke sector naar zijn mening achterwege kunnen blijven, zonder dat bedoeld euvel het gevolg daarvan zou behoeven te zijn. Het leed voor de President geen twijfel, dat tenslotte slechts de remedie bestaande in beperking van de consumptie, der halve in verlaging van het reële loonpeil, het beoogde re sultaat zou kunnen opleveren, dat wij op eigen productie krachten zouden kunnen leven en tegelijkertijd bouwen aan de toekomst van onze gestadig met 150.000 zielen per jaar uitbreidende bevolking. De President meende voorts, dat het ook niet vanzelfsprekend was, dat het reële loonpeil of met andere woorden het verbruikspeil van de massa van de bevolking op het bestaande niveau diende te worden ge handhaafd. O.m. wees hij erop, dat in 1938 van het nationale inkomen 46.9% toeviel aan loon- en salaristrekkenden en 53.1% aan rente, huur, pachten en ondernemerswinst; voor 1947 was die verdeling evenwel 55.8% voor lonen en sala-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1950 | | pagina 6