7285 moeilijkheden met de debiteur het grootste is in tijden van - depressie en crisis, als er dus in het algemeen slechts weinig 3 vraag zal zijn. Gaat de debiteur „fout" dan gaat ook zijn be- - drijf als zodanig waarschijnlijk te gronde, zodat een bijzon- dere waarde, verbonden aan het feit, dat een bepaald bedrijf in een pand wordt uitgeoefend, alsdan niet meer bestaat. Dit geldt natuurlijk vooral voor middensfandsbedrijven en in min dere mate voor landbouw en tuinderij, doch ook bij deze laat ste moet men toch wel rekening houden met de ervaring, dat vóórdat een debiteur in het geheel niet meer aan zijn ver plichtingen kan voldoen en executie moet volgen, als regel reeds enkele jaren zijn voorafgegaan van tegenslag en tekort aan middelen, waardoor het onderpand niet voldoende on derhouden, wellicht zelfs onderkomen en verwaarloosd is. Na een voorzichtige taxatie pleegf men dan ook in het alge meen slechts een zeker percentage van de waarde als lening te verstrekken. Zo is bij onze boerenleenbanken het als uit lening te verstrekken bedrag twee derde van de getaxeerde waarde, behoudens enkele bijzondere gevallen, waarop wij nog terugkomen en waarbij de Centrale Bank op hef stand punt staat, dat nog grotere voorzichtigheid geboden is. Op de formulieren B.G. en ook in de correspondentie van de Centrale Bank wordt steeds gesproken van „waarde Mei *1940". Meermalen werpt men ons tegen, dat men in 1949 toch eigenlijk niet meer kan zeggen, waf een onderpand waard zou zijn geweest „als het er nu in de huidige staat eens in 1940 had gelegen", dat we nu toch eenmaal in 1949 zijn aangeland, dat de omstandigheden veranderd zijn, dat de waarde van hef geld veranderd is en dat we dus de klok niet moeten trachten terug te zetten. In hun algemeenheid is er in deze tegenwerpingen wel iets juist, maar wij mogen daartegenover stellen, dat ieder weet, daf de waarde van alle onroerende goederen in en na de oorlog beinvloed is door allerlei toevallige omstandighe den, die met de intrinsieke en de rentabiliteitswaarde van deze goederen niets te maken hadden. Aangezien wij echter rekening moeten houden ook met verkoop onder ongunstige omstandigheden en met toestanden, dat de bedoelde prijs opdrijvende factoren niet meer werken, moeten wij deze bij een taxatie als onderpand geheel buiten beschouwing laten en komen we pracfisch in de meeste gevallen op waarde Mei 1940 terecht.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1949 | | pagina 15