7281
men geacht moet worden uit de bijzondere omstandigheden
van de oorlog te zijn voortgevloeid. Over deze vraag zou zich
uiteraard een onverkwikkelijk debat tussen een groot aantal
belastingplichtigen en de fiscus hebben kunnen ontwikkelen.
In de leiddraad, behorende bij de Wet op de Vermogens-
aanwasbelasfing, is daarom al vrij spoedig een regeling ge
troffen, volgens welke besparing uit arbeidsinkomen beneden
een bepaald percentage boven het oorspronkelijk arbeids
inkomen, in ieder geval voor de besparingsvrijstelling werd
in aanmerking gebracht. Uitgangspunt hierbij was het voor
boeren en tuinders tof 150°/o verhoogde normale jaarlijks
arbeidsinkomen, waarvan de maximum besparing per jaar op
25°/o werd gefixeerd. Het normale arbeidsinkomen werd
overigens bepaald op het gemiddelde van het op de aan
slagen Inkomstenbelasting 1939/40 en 1940/41 begrepen be
drag aan inkomsten uit arbeid.
Tegen deze regeling nu is in de Kamer fel verzet gerezen,
in het bijzonder van de zijde van het Kamerlid v. d. Weyden,
die niet ten onrechte beweerde, dat voor veel boeren en
tuinders de vooroorlogse toestand van zaken zo was, dat
hun belastbaar inkomen nihil was en dat 150% van 0, 0 blijft.
De Minister heeft toen toegezegd deze bijzondere bespa
ringsregeling zodanig te zullen herzien, dat ook voor zulke
gevallen de besparingsvrijsfelling tot gelding kan komen.
Ter voldoening aan zijn toezegging is thans bepaald, dat
de bijzondere regeling inzake de besparingsvrijsfelling in
dier voege wordt aangevuld, dat het normale jaarlijkse ar
beidsinkomen ten minste wordt gesteld op 4235.Zulks
heeft ten gevolge gehad, dat, met toepassing overigens van
de hierdoor bedoelde bijzondere regeling 52/3 X 25% van
4.235.is 6.000.als normale besparing wordt be
schouwd, zodat in het algemeen een extra-besparingsvrijstel
ling van 1.000.kan worden verleend.
Uiteraard blijft gelden, dat het bedrag van het normale ar
beidsinkomen in enig in het belastingtijdvak liggend kalen
der- of boekjaar niet meer zal kunnen bedragen dan de wer
kelijk verworven winsten en zuivere inkomsten uit bedrijven,
beroepen en andere werkzaamheden (par. 64 (5), letter a,
slof) en dat de uit het fictief inkomen afgeleide besparing
nimmer de werkelijke in de vermogensaanwas begrepen be-