7133
geldcirculatie. De totale geldhoeveelheid steeg in het ver
slagjaar met 957 millioen of ruim 14%. Er had een kleine
verschuiving plaats in de verhouding van de chartale geld
circulatie (bank- en muntbiljetten) tegenover de girale geld
circulatie, waaronder in de desbetreffende tabel ook begre
pen zijn de tegoeden bij boerenleenbanken op lopende re
keningen; het aandeel van de chartale geldcirculatie liep
namelijk terug van 44.7% tof 42.5%. Over de stijging van de
geldcirculatie wordt te kennen gegeven, dat, indien zij als
een min of meer duurzaam verschijnsel zou moeten worden
beschouwd, niet anders dan ernstige bezorgdheid kan wek
ken, omdat daardoor spanningen in hef leven worden geroe
pen in de verhouding van geld of koopkracht tegenover de
beschikbare goederenvoorraad, die op de duur zelfs de
meeste effectieve prijs- en looncontrole ondermijnen en die
verhinderen, dat zonder storingen naar een vrijer prijsrégiem
kan worden teruggekeerd.
Ook worden de oorzaken van de stijging der geldcircula
tie nagegaan. Hef blijkt, zoals te verwachten was, dat deze
voor het grootste deel is veroorzaakt door de tekorten op de
overheidsbegrotingen en wel voor een bedrag van 476
mill. Hef zou ons te ver voeren in een beschouwing te treden
over de vraag hoe het kan, dat ondanks voor hef iaar 1947
het tekort op de Rijksbegroting wordt geraamd op 2.380
mill. en het werkelijk kastekort in dat jaar op 1.900 millioen
kan worden gesteld, de uitwerking daarvan op de geldcircu
latie betrekkelijk zo gering is geweest; wij kunnen volstaan
daarvoor te verwijzen naar de financiering van dit tekort voor
een belangrijk deel door buitenlandse credietverlening. Voor
zover de stijging van de geldcirculatie niet voortvloeit uit het
tekort op de staatsbegroting, kan als oorzaak worden gewe
zen op de credietverlening door de banken aan particulieren
en wel naar in de desbetreffende fabel wordt vermeld tof
een bedrag van 186 millioen, waarvan de boerenleenban
ken in totaal een bedrag van 100 millioen voor haar reke
ning zouden hebben genomen en de handelsbanken de over
schietende 86 millioen. Hieruit zou blijken, dat in het jaar
1947 de boerenleenbanken nog meer geld bij wijze van
crediet zouden hebben uigezet dan de gezamenlijke handels
banken. Alhoewel wij dit verschijnsel wellicht zouden kunnen