6997
raad zal men de verzinnebeelding.kunnen zien van de natio
nale krachtsinspanning om door soberheid en spaarzaamheid
(ook in den publieken dienst) het land er boven op te helpen.
Kunnen wij ons dus geheel stellen achter de instelling van
den Nationalen Spaarraad, minder overtuigd zijn wij van de
doeltreffendheid van hef mede in overweging genomen
middel, om door uitgifte van Rijksspaarbrieven, het publiek
in de gelegenheid te stellen zijn besparingen op aantrekke
lijke wijze te beleggen. Wij zijn daarom minder overtuigd
van de doeltreffendheid van dit Rijks-spaarmiddel, omdat
de Minister van Financiën zelf goeddeels bepaalt de aan
trekkelijkheid van de spaarvormen, die de organen van hef
particuliere spaarwezen (spaar- en boerenleenbanken) den
spaarder kunnen aanbieden. Voorzoover de aantrekkelijk
heid van den beleggingsvorm derhalve den spaarzin zou
kunnen bevorderen, ligt de oplossing voor de hand: nl. de
spaar- en boerenleenbanken in staat te stellen een behoor
lijke rente op spaarboekjes en schuldbrieven te vergoeden.
Zoo zal ook de opvatting wel zijn geweest van de Tweede
Kamer, die het ontwerp in dien zin wijzigde, dat alvorens
tot uitgifte van Rijksspaarbrieven kan worden overgegaan,
vooraf tot uitgifte daarvan bij de wet zou moeten worden
besloten.
Het zou kunnen zijn, dat de Minister deze wijziging in
zijn ontwerp liever niet had gezien: eenigszins wijst daarop
de mededeeling van den Minister aan de Eerste Kamer bij
de behandeling van de spaarwef, waarbij hij te kennen gaf:
„Ik meen, dat men inderdaad kan zeggen, dat sinds de
„bevrijding op het gebied van het bevorderen van het spa-
„ren door de organen van het maatschappelijk leven in het
„algemeen niet die activiteit is getoond, die men daarvan
„had mogen verwachten, en het is opmerkelijk, dat men op
„hef moment, waarop de gedachte der Regeering om een
„nationalen spaarraad in het leven te roepen naar buiten
„trad, een veel groofere bedrijvigheid op dit gebied heeft
zien ontstaan".
Wij betreuren hef, dat de Minister zich tot deze uitlating
jegens de particuliere spaarorganen heeft laten verleiden;
de terechtwijzing was onverdiend. Niet alleen, dat de spaar
en boerenleenbanken sinds de bevrijding het uiterste hebben