6945
ten de organisatie tijdelijk stopgezet en zelfs werd het nood
zakelijk geacht te bepalen, teneinde de getrouwe leden
steeds met credief te kunnen helpen, dat zij, die in datzelfde
jaar lid van de plaatselijke „Raiffeisenkas" waren geworden,
in dat jaar nog niet voor crediet in aanmerking kwamen. Het
behoeft niet te verwonderen, dat wij ons gesterkt gevoelen
in ons beleid om matiging te betrachten in, de uitleeningen
buiten den landbouw, waarvoor wij wat betreft den aard en
de waarde van de onderpanden zwaardere eischen doen
gelden dan bij de verstrekking van bedrijfscredieten aan land
en tuinbouw. Ook bij ons kan het wei eens verkeeren en dan
moeten wij er nu reeds voor waken, dat het niet mag voorko
men, dat straks de boer en tuinder met hun aanvragen voor
crediet moeten worden afgewezen, omdat inmiddels de be
schikbare middelen buiten den landbouw zouden zijn vast
gelegd.
Aan de spaarvorming werd in het verslagjaar de grootst
mogelijke aandacht besteed. De volgende zinsnede uit hef
jaarverslag is opmerkelijk:
„Een uitstekend middel tof de bevordering van het spaar
wezen is de organisatie van het betalingsverkeer via de Raif-
feisenkassen. Wij durven zelfs te verklaren, dat de aangroei
van spaargeld, die in deze moeilijke tijden toch nog heeft
plaats gehad, uitsluitend te danken is aan de uitbetaling van
de geleverde hoeveproducfen via de Raiffeisenkassen. Uit
ervaring weten wij, dat ongeveer 33 a 36% dezer uitbeta
lingen als spaargeld behouden blijft. Dit heeft te beteekenen,
dat van het totaal der uitbetalingen over 1946, dat circa 204
millioen frank bedroeg, 65 a 70 millioen spaargeld zou ge
worden zijn. Dit bedrag stemt ten naaste bij overeen met de
verhooging van het vrije spaargeld."
Onze Zuiderburen zijn dus op denzelfden weg, dien ook
wij onze boerenleenbanken bij voortduring hebben voor
gehouden. Wellicht werd ons wat teveel eer aangedaan toen
onze organisatie, in een verhandeling over het giroverkeer
bij de Raiffeisenkassen door een der inspecteurs tijdens de
jaarvergadering, als een voorbeeld werd gesteld, omdat het
bij ons aldus zou zijn gesteld, dat alle uitkeeringen aan de
boeren en alle betalingen door de boeren door tusschen-
komst van de boerenleenbanken zouden plaats vinden; ook
bij ons ontbreekt er nog heel wat, maar een feit is wel, dat