6912
teruggekomen. Onlangs heeft onze Directeur Mr. Ph. van
Campen op een congres van de Algemeene Katholieke
Werkgevers op verzoek van den K.N.B.T.B. de bezwaren
kenbaar gemaakt, die bij de landbouworganisaties tegen
dit wetsontwerp zijn gerezen. De belangrijkste gedeelten
van deze inleiding laten wij hieronder volgen:
„1. De bezwaren, die in het voorloopig verslag van de
Tweede Kamer tegen hef wetsontwerp Vermogensheffing-
ineens naar voren zijn gebracht, gelden in het bijzonder voor
de boeren en tuinders. De vermogensheffing treft hef familie
bezit, dat voor den boer tevens in zijn geheel het kapitaal is
van zijn agrarisch bedrijf. Daarbij mag de vermogensheffing
niet op zichzelf worden bezien.
Een volgehouden zuinigheid tijdens de bezettingsjaren,
waarin de boer zijn beste traditie getrouw bleef, toen schijn
baar goede jaren aanbraken na een tienjarige periode van
«crisisellende, hebben de boeren en tuinders uiterst kwets
baar voor de vermogensaanwasbelasting gemaakt. En ook
de vermogensaanwasbelasting beteeke'nt in feite een ver-
mogênsheffing, want niet slechts de reëele vermogensaanwas
doch ook de nominale vermogensaanwas, die o.a. bij hef
vee zoo sterk tof uitdrukking komt, is aan de vermogens
aanwasbelasting onderworpen.
Het staat dan ook wel vast, dat de boer door de combinatie
van vermogensheffing en vermogensaanwasbelasting zwaar
in zijn familiebezit wordt getroffen. Binnen hef kader der
naar voren gebrachte economische bezwaren weegt echter
het zwaarst, dat een groot deel van het agrarisch bedrijfs
leven wederom dreigt te worden teruggedrukt in de weinig
weerbare positie, zooals die waarin de wereldcrisis der der
tiger jaren den boerenstand heeft overvallen. Het ware
daarom beter de thans nog bij de boeren en tuinders aan
wezige financieele reserves te besteden voor rationalisatie
van het bedrijf en verbetering van den uitgemeraelden toe
stand der landbouwgronden. De prijs- en afzefcrisis van de
dertiger jaren blijkt na den oorlog dezelfde problemen
in nog versterkte mate op te leveren, nu Duitschland als af
nemer is weggevallen en de concurrentie op andere afzet
markten zwaar valt. Laaf den boer dan zijn toch nog altijd
maar befrekkelijken financieelen weerstand behouden, opdat
hij er tegen kan, indien hef getij onverhoopt nog zwaarder