6767
DE VERMOGENSAANWASBELASTING.
In Mededeelingen nr. 328 van Maarf 1946 hebben wij een
beschouwing gegeven over het ontwerp van wet op de
Vermogensaanwasbelasting in verband met de gevolgen van
die heffing voor de boerenleenbanken. In een volgend num
mer (nr. 329 van April 1946) hebben wij nagegaan hoe de
land- en tuinbouw er in de vermogensaanwasbelasting
afkwam.
Inmiddels is er een Memorie van Antwoord van den
Minister van Financiën verschenen op het Voorloopig Ver
slag van de Tweede Kamer en wel met een gewijzigd ont
werp. Het is van belang na te gaan hoe de positie van
de boerenleenbanken en van den agrischen bedrijfssector
is geworden in het gewijzigd ontwerp Vermogensaanwas
belasting.
Beginnen wij met de voordeelen, die zijn behaald voor
land- en tuinbouw. Wij verwijzen naar de vier ernstige be
zwaren, die wij in ons Mededeelingenblad van April hebben
opgesomd. Het blijkt nu, dat de Minister op enkele punten
is tegemoet gekomen. Zoo is komen vast te staan, dat, in
dien geen wijziging van de. prijsvoorschriften tot stand komt,
wat vóór de heffing van de vermogensaanwasbelasting wei
nig waarschijnlijk is, de waarde van de landbouwgronden
op den fweeden peildatum niet hooger kan worden gesteld
dan op den eersten peildatum, daar het Vervreemdings-
besluit Onroerende Zaken aan een hoogere waardeering
in den weg staat. Daarnaast is zoowel aan den landbouw-
eigenaar, als aan den landbouwpachter een aftrekpost toe
gestaan (bij de vermogensopstelling op den tweeden peil
datum) voor de waardeering van landbouwgronden; de
aftrekpost heeft dus betrekking op de kosten, die moeten
worden gemaakt om de door de oorlogsomstandigheden
achteruitgegane cultuurtoestand van de landbouwgronden
weder op peil te brengen. Het is een belangrijke tegemoet
koming aan den landbouw. Op de verdere nooden van
den landbouw, zooals wij die in het April-nummer hadden
vermeld, heeft de Minister maar weinig gedaan; slechts de
boeren, die door de oorlogsomstandigheden hun vee ge
dwongen hebben moeten opruimen, wil de Minister wat