6646
der rentekorting behoeft te worden aangebracht. Bijv.
een boerenleenbank heeft vroeger bepaald, dat de
spaarrente voor leden tot en met 5.000.2.70% be
draagt en dat daarboven 2% wordt vergoed; voor niet-
leden heeft zij de spaarrente bepaald op 2.50% tot
3000.en daarboven op 134%; voor bepaalde zeer
ongedurige rekeningen heeft zij de rente op 1% be
paald. Intusschen zijn de inlagen bij deze boerenleen
bank in den loop van 1943 toegenomen van 290.000.
tot 440.000.dus met ƒ,150.000.Het spreekt van
zelf, dat de meerdere inlagen grootendeels zijn geschied
op rekeningen, die daardoor boven het contingent kwa
men, zoodat de boerenleenbank over een groot gedeelte
van de toename in plaats van 2.70% aan leden en 2.50%
aan niet-leden slechts de lagere rente van 2 resp 1 H%
behoeft te vergoeden. Dit moet even worden nagegaan.
Blijkt het, dat de boerenleenbank niet in voldoende
mate de rentekorting van de Centrale Bank opvangt,
dan kan zij zeer eenvoudig tegen 1 Januari 1944 haar
eigen contingenteering wijzigen door bijv. te bepalen,
dat de spaarrente voor leden slechts tot en met 4000.
2.70% zal bedragen en daarboven 2% en/of daarboven
1/0% en dat de spaarrente voor niet-leden slechts tot
en met 2000.2.50% zal bedragen en/of daarboven
1%. Men ziet hier zitten meerdere mogelijkheden tot
zeer eenvoudige aanpassing der contingenteering.
Sommige boerenleenbanken zijn geneigd, om te be
sluiten in het vervolg slechts spaargeld aan te nemen
a 1%. Zulk een besluit is in zijn algemeenheid onjuist,
omdat er nieuwe of jonge spaarders kunnen zijn, die
vroeger nooit in de gelegenheid zijn geweest, om bij
de bank in te leggen en door zulk een besluit worden
afgeschrikt. Beter is het in zoo'n gevallen een, zij het
dan lage grens van bijv. 500.a 1000.voor
nieuwe spaarders te bepalen tot welke de gewone rente
van 2.70% resp. 2.50% wordt vergoed en daarboven een
lagere rente. Vooral moet hier met de bevordering van
het echte jeugdsparen rekening worden gehouden.
Voor in loopende rekeningen geplaatste gelden geldt