6656 ziging daarvan hare goedkeuring moet hechten. De verpachter moet een vermindering van den pacht prijs gedoogen wanneer gedurende een pachtjaar of een pachtseizoen tengevolge van buitengewone omstandig heden de opbrengst van het bedrijf aanzienlijk minder is geweest dan bij het aangaan van de overeenkomst was te verwachten. Is echter de opbrengstvermindering aan de schuld van den pachter zelf of aan een verlaging van den prijs der producten te wijten, dan komt de pachtprijs niet voor verlaging in aanmerking. Wel kan uiteraard een blijvende prijsverlaging van de producten na een driejarige periode van invloed zijn op de herzie ning van den pachtprijs voor het volgende driejarig tijdvak. Vergoeding voor bedrijfsschade welke de pachter ontvangt of had kunnen ontvangen krachtens een over eenkomst van verzekering of uit anderen hoofde (b.v. in den vorm van giften uit een inzameling bij een na tuurramp of van een uitkeering door de overheid), wordt als bedrijfsopbrengst aangemerkt. De pachter kan bij het aangaan van de pachtovereenkomst tot het sluiten van een dergelijke verzekering worden verplicht. De pachter moet zijn vordering tot vermindering van den pachtprijs op grond van de verminderde bedrijfs opbrengst instellen binnen zes maanden na het eindigen van het betrokken pachtjaar of pachtseizoen. Laat lyj dezen termijn verstrijken dan moet de Pachtkamer hem niet ontvankelijk verklaren. Omgekeerd zal de pachter een verhooging van den pachtprijs moeten gedoogen indien gedurende een pachtjaar of een pachtseizoen de lasten die den ver pachter door publiekrechtelijke lichamen zijn opgelegd wegens buitengewone werken waardoor het bedrijf is gebaat, aanzienlijk hooger zijn geweest dan bij het aan gaan der overeenkomst was te verwachten. Ook deze vordering moet binnen zes maanden na het einde van het betrokken pachtjaar of pachtseizoen worden inge steld. Wordt vervolgd. K 1951

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1943 | | pagina 12