6564
een gedeelte der boerenleenbanken eenige winstuitkee-
ring, doch wij wenschen te voorkomen, dat de gedachte
ingang vindt, alsof dergelijke uitkeeringen als vanzelf
sprekend zijn te beschouwen, indien de reserve en de
winst eenigen omvang hebben bereikt. Het belang eener
boerenleenbank als zoodanig en dus ook het belang
harer leden als gemeenschap wordt in het algemeen het
beste gediend door een conservatieve reservepolitiek.
Aldus ongeveer schreef het bestuur der Centrale Bank
in April 1941.
In Februari 1942 voegde het bestuur der Centrale
Bank hieraan het volgende toe:
Nogmaals achten wij het noodig de boerenleenban
ken, die er een gewoonte van maken een deel der jaar
winst voor uitkeering te besteden, erop te wijzen, dat
wij tegen een dergelijke uitkeering in het algemeen be
zwaar moeten maken, indien de rentabiliteit en de re
servepositie der betreffende boerenleenbank niet aan
redelijke eischen voldoen.
Boerenleenbanken, welker jaarwinst geringer is dan
4% van haar zuiver vermogen of lager is dan de som
van 500.kunnen een winstuitkeering in het alge
meen naar onze meening zeer zeker niet genoegzaam
motiveeren; een gezond beleid brengt toch mede, dat
tenminste jaarlijks aan de reserve een rente van 4%
met een minimum van 500.wordt toegevoegd.
Het spreekt vanzelf, dat de jaarwinst bovendien zoo
danig moet zijn, dat zij in verhouding staat tot den
omvang en de risico's van het bedrijf der boerenleen
bank, opdat geleidelijk aan een flinke reserve kan wor
den gevormd. Wij verstaan hieronder, dat de vrije
reserve eener boerenleenbank in een behoorlijke ver
houding moet komen tot de verplichtingen der bank.
Hier stellen wij ons op het standpunt, dat eerst, wan
neer de vrije reserve (na extra reserveering voor de
debiteuren-risico's) de 20% der inlagen en andere op
genomen gelden heeft bereikt, van een behoorlijke re
serve kan worden gesproken.