6481
daarom zoo goed mogelijk van vergewissen, dat de
cheque inderdaad door den rekeninghouder of
diens schriftelijk gemachtigde is geteekend. Het is
in verband daarmede wenschelijk dat op het kan
toor der boerenleenbank een voorbeeld van de
handteekening van iederen loopende rekeninghou
der of gemachtigde aanwezig is.
De handteekeningen van de verschillende nemers
of houders, die in vele gevallen geen rekeninghou
ders der boerenleenbank zullen zijn, kunnen echter
door den kassier moeilijk naar haar echtheid wor
den getoetst. Hier komt daarom de wet den kas
sier te hulp. Het is n.1. voldoende, dat het recht
van den houder, die zich met de cheque aan de
bank vertoont, blijkt uit een uiterlijk ononderbro
ken reeks van endossementen. Indien A endosseert
aan B, B aan C en C aan D, dan behoeft er alleen
op te worden gelet, of uiterlijk waarneembaar deze
keten sluit. Een onderzoek naar de echtheid dier
handteekeningen behoeft niet te worden ingesteld.
Heeft een der endossantcn echter in blanco geën
dosseerd, dus alleen door zijn naam op de keerzijde
van de cheque te zetten, en is dit niet het laatste
endossement, dan is naar het uiterlijk deze keten
verbroken. Ook hier geeft de wet uitkomst door
te bepalen, dat wanneer een endossement in blanco
(dus alleen de handteekening) door een endosse
ment op naam („voor mij aan enz.") is gevolgd, de
onderteekenaar van het endossement op naam ge
acht wordt op geldige wijze, n.1. via een endosse
ment in blanco, de cheque in eigendom te hebben
verkregen, zoodat hij gerechtigd was op zijn beurt
een verder endossement op de cheque te plaatsen.
Uiteraard wordt de zaak anders indien de kas
sier weet of moet weten dat de houder de cheque
niet op rechtmatige wijze in bezit gekregen heeft,
in welk geval hij bij eventueele uitbetaling niet te
goeder trouw zou zijn. In zulk een geval raadplege
de kassier alvorens uit te betalen de Centrale Bank.