6358
doch op eenvoudige wijze is getracht de beproefde za
kelijke beginselen, die bij de uitzetting van gelden moe
ten overheerschen, stelselmatig uiteen te zetten. Het
eerste hoofdstuk over „De bevoegdheid" bevat boven
dien een overzichtelijke uiteenzetting van de gevallen
waarin het bestuur eener boerenleenbank gehouden is
voor een bepaalde uitleening de voorafgaande goed
keuring van den raad van toezicht der locale bank of
van het bestuur der Centrale Bank te vragen.
Hoewel in de „Aanwijzingen No. 2" uitsluitend be
handeld is het verstrekken van bedrijfskapitaal voor
den land- en tuinbouw en niet als zoodanig de „beleg
gingen" zijn behandeld, is op pag. 7 van de brochure
volledigheidshalve duidelijk en samenvattend aangege
ven wat onder „beleggingen" in den zin der statutaire
bepalingen is te verstaan. Het blijkt n.1. nogal eens dat
een leenbank-bestuur geen klaar beeld omtrent het sta
tutaire begrip „beleggingen" heeft, hetgeen hierdoor
verklaarbaar is, dat in de statuten van belegging van
gelden wordt gesproken zonder dat nauwkeurig wordt
omschreven wat eronder is te verstaan. De inhoud van
het begrip „belegging" volgt langs indirecten weg uit
de overige statutaire bepalingen. Samenvattend zegt
gemelde brochure (pag. 7) het volgende:
Onder beleggingen zijn te verstaan:
1. alle uitleeningen aan anderen dan leden der Bank,
bijv. aan gemeenten, waterschappen, kerk- of arm
besturen enz. en aankoopen van effecten.
2. alle uitleeningen aan leden-niet-landbouwers.
3. alle uitleeningen aan leden-landbouwers, indien
deze uitleeningen niet het karakter hebben van
voorschotten of credieten ter verbetering, instand
houding of ter voorkoming van achteruitgang van
het eigen land- of tuinbouwbedrijf van het lid-aan
vrager of niet blijven beneden de maxima, die in
het Huishoudelijk Reglement der boerenleenbank
zijn vastgesteld.