6291 „Van het gewone bankwezen was geen verbetering te verwachten. Dit heeft zich ten onzent nooit met de ver strekking van bedrijfscrediet aan de boeren bezig ge houden. De meeste landbouwbedrijven zijn in ons land klein; de credieten, die de boeren noodig hebben, wor den in een groot aantal kleine postjes opgenomen, en voor de meeste soort bedrijven duurt het verscheidene maanden vóórdat de oogst of het vee te gelde kan wor den gemaakt en het crediet kan worden afgelost. Te verwonderen is dus niet, dat de gewone banken zich geen moeite gaven voor de credietverstrekking aan den landbouw". Over de soliditeit der boerenleenbanken zegt Prof. Minderhoud: „De soliditeit stond als een paal boven water, en om de liquiditeit te beoordeelen moet worden bedacht, dat de meeste locale banken reeds aardige reserves had den gevormd, die niet, zooals bij vele commercieele banken ten deele vastlagen in dure bankgebouwen en installaties, doch die iederen dag op tafel konden wor den gelegd. Daarenboven had men den steun van de Centrale welker clientele weliswaar eenigszins eenzijdig is samengesteld, doch waaronder men toch kleiboeren en zandboeren, veehouders en tuinders aantreft. Dat al deze categoriëen plotseling hun saldi zouden noodig hebben, is ondenkbaar; de crisisjaren na 1929 hebben het trouwens bewezen. Geen oogenblik heeft het er toen gespannen. Doordat bij slechte bedrijfsresultaten het bedrijf wordt ingekrompen, komen er zelfs bedrijfs middelen vrij, zoodat men de boerenleenbank veelal minder noodig heeft dan in tijden van vooruitgang en uitbreiding". Prof Minderhoud kan dan ook de Boerenleenbanken zonder voorbehoud aanbevelen, want hij schrijft: „Het risico, verbonden aan het lidmaatschap van een Boerenleenbank is zóó gering, dat men iederen boer en tuinder gerust kan aanraden dit de dragen. Daardoor krijgt deze dan de gelegenheid om goedkoop bedrijfs crediet te verkrijgen. De gelden worden verleend bij

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1941 | | pagina 11