6265 Wij stellen voorop, dat met het A. P. M. een instelling in het leven is geroepen, die niet langer behoeft te be staan, dan noodig is en dat wij bij ons besluit dan ook enkel en alleen geleid zijn door de vraag, of een voort zetting van de eigen onderlinge verzekering in het be lang is van de aangeslotenen en van al degenen, die zich nog aansluiten. Dit is inderdaad het geval, omdat n.1. de Rijksregeling niet alle risico's dekt, welke men in het algemeen ver zekeren wil en er dus behoefte moet zijn en er ook in derdaad blijkt te zijn aan vollediger verzekering of aan vulling. Wij signaleeren dit geenszins als een gebrek van de Rijksregeling, welker totstandkoming wij van harte toe juichend Behalve, dat slechts hulp binnen de grenzen van het mogelijke geboden kan worden, brengt het ka rakter der getroffen regeling zulks mede. De staatstaak van verzekering is n.1. niet het eenige uitgangspunt, doch het Besluit heeft tevens het oog op het verwezen lijken van de voorgenomen herstelarbeid als gemeen schapsbelang. Doordat dit belang op den voorgrond staat, is het begrijpelijk, dat lang niet alle particulier verlies, dat voor verzekering in aanmerking komt, ver goed of volledig vergoed kan worden. Het Besluit spreekt dan ook van het verleenen van „bijdragen". Zoo wordt in de eerste plaats niet alle soort schade gedekt. De omschrijving van het Besluit van wat als door „oorlogsgeweld veroorzaakte schade" wordt aan gemerkt is wel vrij ruim, doch daaronder valt b.v. niet schade tengevolge van „burgeroorlog" of „binnenland- sche onlusten". Ook strekt de Rijksvergoeding zich niet uit tot alle goederen. Er buiten vallen en als niet door het Rijk verzekerd te rekenen zijn b.v. persoonlijke bezittingen, die min of meer weeldeartikelen zijn, als sieraden, schil derijen, genotmiddelen, ook geld en geldswaardige pa pieren. Schade, welke in verband met den financiëelen toestand van de getroffenen van geringe beteekenis is

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1941 | | pagina 9