6250
Financiën en van Justitie met betrekking tot het over
dragen van land- en tuinbouwgronden:
Op grond van par. 1 der Verordening no. 23/1940 en
in overeenstemming met par. 2 en 3 der Verordening
no. 3/1940 van den Rijkscommissaris voor het bezette
Nederlandsche gebied wordt bepaald:
Art. 1. Dit besluit verstaat onder:
1. „land": land waarop eenige vorm van bodemcultuur
als bedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij be-
hoorende gebouwen;
2. „landgebruiker": degene, die rechtstreeks en zonder
tusschenpersoon de leiding van het bedrijf heeft.
Art. 2. (1) Het is verboden land onder bezwarenden
titel of om niet over te dragen zonder vooraf een schrif
telijke verklaring van een overeenkomstig artikel 59 van
de Pachtwet (Staatsblad 1937, No. 205) erkend Pacht
bureau te hebben verkregen, waaruit blijkt, dat tegen
de tegenpraestatie, indien deze bedongen is, de voor
waarden en den verkrijger geen bezwaar bestaat en dat
de algemeene of bijzondere landbouwbedrijfsbelangen
niet worden geschaad.
(2) Deze verklaring wordt niet afgegeven tenzij ge
bleken is:
1. dat de tegenpraestatie niet hooger is dan in het
jaar 1939 voor soortgelijke goederen in dezelfde
streek had kunnen zijn bedongen;
2. dat de toekomstige verkrijger landgebruiker is.
(3) Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet
voor executorialen verkoop en anderen verkoop in het
openbaar, indien het Pachtbureau vóór den verkoop
heeft verklaard, dat tegen de veilingsvoorwaarden geen
bezwaar bestaat en dat de algemeene of bijzondere
landbouwbedrijfsbelangen niet worden geschaad.
Art. 3. In bijzondere gevallen is de Secre'aris-Gene-
raal van het Departement van Landbouw en Visscherij
bevoegd, na overleg met het Pachtbureau, de toestem
ming tot overdracht te geven, ook indien aan de in het