6222 in de tweede piaats aan de orde, daar de persoonlijke hoedanigheden van den aanvrager, zijn vermogenstoe stand en de toestand van zijn bedrijf de eerste grondsla gen ter beoordeeling vormen. Is een uitleening op deze wijze beschouwd zakelijk niet verantwoord, dan moet zij als regel worden gewei gerd, zelfs al wordt in den vorm van hypotheek, borg tocht of op andere wijze een prima dekking geboden. Waarom is het in het algemeen onjuist om een voor schot of crediet alléén te verstrekken op grond der so- liede dekking? Vooreerst omdat alsdan geen redelijke zekerheid bestaat, dat de uitleening op het bedrijf van den aanvrager een voldoende gunstige uitwerking zal hebben en dat rente en aflossing regelmatig zullen wor den voldaan. Voorts omdat de bank niet mag riskeeren, dat zij te eeniger tijd de borgen moet aanspreken of haar onderpand uitwinnen. Het gebeurt wel eens, dat de borgen op grond van hun gegoedheid en uit welwil lendheid tegenover den aanvrager bij de bank aandrin gen, opdat aan een bepaald lid een leening wordt ver strekt. De practijk leert dat dezelfde personen, die zoo bereidwillig zijn zich als borg op te dringen, meestal zeer onwillig gestemd zijn, indien zij als borg moeten betalen. Ook al wordt een eerste hypothecaire dekking geboden, dan denke men er steeds aan, dat deze in waarde vermindert, indien het bedrijf niet goed wordt onderhouden. Er worde dus vastgehouden aan den gezonden regel: elke uitleening moet door de persoonlijke en zakelijke omstandigheden van den aanvrager zóó solied zijn, dat zij desnoods zonder zekerheid kan worden verstrekt. Waarom zoo kan men vragen moet dan steeds zekerheid worden genomen? De statuten schrijven zulks op goede gronden voor, wanneer zij bepalen (art. 50): „Bij het toestaan van voorschotten, ook in loopende- „rekening, moet zonder uitzondering de behoorlijke „terugbetaling verzekerd zijn, hetzij door het stellen van „soliede borgen, hetzij door hypotheek, hetzij door ver panding van waardepapieren".

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1940 | | pagina 6