6133
lutavrees zeer zeker niet te verwaarloozen is geweest.
Voor de beoordeeling van den gang van zaken in den
land- en tuinbouw geeft het verloop der uitgeleende
gelden een meer betrouwbare aanwijzing dan het ver
loop der inlagen. De geleidelijke stijging der uitleenin-
gen tot 1929 was als een welvaartsverschijnsel te be
schouwen, grootere ondernemingsgeest door betere
prijzen geprikkeld deden de credietbehoefte stijgen. De
vrij plotselinge stijging der uitleeningen in de jaren
1929 tot 1933 is zeer zeker geen welvaartsverschijnsel
geweest, doch een symptoom van tegenvallende resulta
ten, geringere aflossingscapaciteiten en relatieve inte
ring. De daling der uitleeningen vanaf 1933 wijst op de
afwezigheid van nieuwe expansie, op doorwerking van
de steunmaatregelen van Overheidswege vooral in de
gemengde bedrijven en op geleidelijke aanpassing van
het agrarische bedrijfsleven aan een niveau van kosten
en opbrengsten. De sterke stijging der ingelegde gelden
na 1936 wijst ook in deze richting doch is daarnaast in
zeer belangrijke mate beïnvloed door de groote geld-
ruimte en de dienovereenkomstige lage rentestand,
waardoor tal van beleggers hun geld liever bij de Ban
ken brachten dan het tegen al te lage rente in obligaties
of hypotheken te beleggen. Het is goed geweest, dat de
Boerenleenbanken een al te grooten en abnormalen toe
vloed van ongedurige gelden in die jaren hebben ge
weerd. Juist voor de goede ontwikkeling der bedrijven
toch is het gewenscht en noodzakelijk, dat de Boeren
leenbanken vooral over stabiele en gedurige spaargel
den beschikken.
Een geleidelijke stijging van het algemeen prijsniveau
en opvoering der productie zal mogelijk tijdelijk met
een meerdere geldvraag gepaard gaan, waarop waar
schijnlijk weer een sterkere toevloeiing van middelen
zal volgen. Dit alles zal echter geheel afhangen van den
omvang en het tempo waarin de agrarische bedrijfsvoe
ring zich in de huidige omstandigheden ontwikkelt.
De Boerenleenbanken hebben tot taak met wijze voor-