6033 Het initiatief tot een groote daad op dit punt werd in December 1895 genomen door den Katholieken Rid der de van der Schueren, tot dan voorzitter van een afdeeling van de Geldersche Maatschappij van Land bouw. In korten tijd vond hij begrip en steun in zijn omgeving en vooral ook in de Zuidelijke provinciën. In Limburg was het de burgemeester van Meijel, Jan Truyen, onder den naam van „Boerenkoning" geëerd, in Noord-Brabant de onvergetelijke „Pater van den Elzen" „de Boeren-apostel", die toesnelden om de boe renbondsgedachte van de van der Schueren te steunen en te verdedigen. Ën men kan zich thans moeilijk een denkbeeld vor men van de geestdrift die zich van de geesten meester maakte toen de van der Schueren den oproep had ge daan om een boerenbond te stichten. Dag in dag uit werd erover geschreven en er was geen dorp zoo klein of er werd vergaderd en beraadslaagd over het oprich ten van boerenbonden. Deze beweging was een zijde- lingsch, maar bitter verwijt aan het adres van de Maat schappijen van Landbouw, die nog zoo weinig hadden bereikt tot leninging van den nood der boeren. Een jaar later was dan ook de stichting van den Ne- derlandschen Boerenbond reeds een feit geworden. De eerste vereischte om als lid te worden toegelaten was deze, dat als noodzakelijke grondslagen der maatschap pij: God, huisgezin en eigendom werden erkend. Als taak van den Bond was niet alleen gesteld de stoffelijke welvaart van de leden te bevorderen, maar ook den boerenstand in eere te herstellen en te ijveren voor zijn zedelijke en maatschappelijke verheffing. Had de Nederlandsche Boerenbond in den aanvang een interconfessioneel karakter, het Katholieke element was onder de leden sterk overheerschend en dit bleef zoo in den loop der jaren totdat de Bond zich procla meerde tot de centrale organisatie van de Katholieke boeren en tuinders. Thans omvat deze rond 80.000 leden, vereenigd in 4

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1939 | | pagina 9