6031 volgen van de ernstige landbouwcrisis der tachtiger jaren, die het Nederlandsche platteland geteisterd had en enkel beschouwt, dat door de samenwerking van den boeren- en tuindersstand thans tot stand wordt gebracht, kan zich nauwelijks een voorstelling maken van de groote moeilijkheden, die overwonnen moesten worden, alvorens onze boeren en tuinders tot een een drachtig optrekken konden worden gebracht. Er moest in die dagen een taaien weerstand worden doorbroken, een weerstand juist zoo taai, omdat die in het boeren- karakter ten deele zelf gelegen was. Eeuwenlange gebondenheid aan den grond en eeu wenlang isolement van het platteland hadden immers niet nagelaten een stempel te drukken op het karakter van den boer, een stempel van terughoudende bedacht zaamheid en min of meer wantrouwende voorzichtig heid tegenover het nieuwe, dat geboden werd. Het heerschende individualisme moest gebroken wor den en plaats maken voor het besef van onderlinge verbondenheid en dat besef begon zich, zooals is zeide, eerst aan het einde van de vorige eeuw meer te ontwik kelen en tot de massa door te dringen. Wel bestonden er vóór dien tijd provinciale land- bouwvereenigingen, die zich in hoofdzaak de verbete ring van den Landbouw ten doel stelden. Zoo was reeds in 1837 in Groningen een „Genootschap voor den Land bouw" opgericht. Deze vereeniging, meestal „Maat schappijen van Landbouw" genoemd, hebben ook wel wat goeds voor den Landbouw tot stand gebracht, maar het waren geen vereenigingen waar de boeren elkander vonden om hun belangen en nooden gezamenlijk te be spreken. Teveel traden daarin op den voorgrond perso nen, die slechts indirect met den Landbouw te maken hadden of alleen maar belangstelling daarvoor hadden en te weinig de werkers op het land, die hun bestaan in de uitoefening van het bedrijf moesten vinden. Te veel was de aandacht toen nog gericht op den Land bouw, te weinig op den boer.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1939 | | pagina 7