5065
enkel Uwer slechts uitgezonderd, één ding nog van mij
verlangt. Gij wilt, dat ik op deze feestvergadering, van
deze plaats af, uit naam van U allen, uit naam van de
75.000 leden Uwer Boerenleenbanken en van hun vrou
wen en kinderen, hartelijk en oprecht, ja, ik durf het
woord te gebruiken, eerbiedig dank breng aan den
Nederlandschen Raiffeisen, dien wij hier in levende
lijve bij ons hebben, kloek dragend zijn zeventig jaren,
waarvan hij er 38 reeds aan de Boerenleenbanken gaf,
Uw beminden Adviseur, Kanunnik van der Marck.
Mijnheer van der Marck, Gij hebt U vele, onmisken
bare verdiensten vergaard als wijs voorlichter en voor
zichtig raadsman, vooral ook door U, als man van
wetenschap, aan de bestudeering van het landbouw-
credietwezen te wijden. Gij wilt, dat de dorre cijfers tot
U zullen spreken. Gij wenscht de stelsels te kennen, de
beginselen, waarop zij steunen, de regels, die voor hen
gelden. Gij hebt er voor gezorgd, dat van meet af de
jonge beweging ook in wetenschappelijken zin het noo-
dige voedsel ontving. Wat een studie heeft dat U ge
kost! Het is mij meermalen overkomen, als ik eens in
de bibliotheek van de Centrale Bank ging zoeken naar
een of ander boek, Bode, Faszbender, Durand, Vlie-
bergh, dat Jan Berkvens me zeide: „Zoek maar niet
langer, 't Zal wel weer in Roermond zijn" Laat ik er
dadelijk aan toevoegen 't kwam niet altijd uit en als het
zoo was, kwam het boek toch steeds weer op zijn plaats
terug.
Hooggeachte Heer Adviseur, wij allen beseffen beter
dan Gij het weten wilt, hoe veel Gij voor onze boeren
hebt gedaan. Deze vergadering, samengesteld uit man
nen, die allen staan in het volle leven, bidt God U te
blijven bijstaan met Zijn sterkte, uw arbeid te zegenen
en U te sparen voor hunne zaak, waaraan Gij zoo
gaarne schenkt de gaven van Uw hoofd en Uw hart.
Mijnheer de Voorzitter, zeer geachte Vergadering,
ik ga eindigen. Dankbaar voor wat het verleden schonk
en vol vertrouwen op hetgeen de toekomst ons door
Gods goedheid zal brengen, zet Gij den arbeid voort.