5053
Mijnheer de Burgemeester en Hoogeerwaarde
Heer Deken van Eindhoven en
Gij allen, Eeregasten, die door Uwe aanwezig
heid den glans dezer bijeenkomst verhoogt,
Mijnheer de Voorzitter,
Feestvierende Vergadering!
„De boeren moesten maar zien, hoe zij geholpen wer
den, als zij crediet behoefden", zegt de Adviseur van
de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, voortreffe
lijk kenner van het landbouwcredietwezen, in zijn in
1924 verschenen studie „Boerenleenbanken volgens het
systeem-Raiffeisen", als hij den toestand bespreekt van
het landbouwcrediet vóór de oprichting van boeren
leenbanken.
Zij moesten maar zien hoe zij geholpen werden! En
toch, hoe zeer hadden zij hulp noodig! Treedt vijftig,
zestig jaren terug, Mijne Heeren, in de geschiedenis
en ge vindt een boerenstand, die diep gebukt gaat on
der de gevolgen van de crisis der tachtiger jaren. De
prijs der granen was in enkele jaren tijds met de helft
gedaald; die van het bouwland ging van 18801884 met
21%, de volgende 8 jaren met 27% achteruit; de prijs
van het grasland met 15 en 17%. Vergeleken bij het
tijdvak 18721879, deed de crisis het Nederlandsche
landbouwland een waardevermindering ondergaan van
700 millioen gulden. Tegenover de gevolgen van deze
geweldige ramp, want dat was het, stond een vrijwel
onbeschermde, niet-gesteunde boerenstand, die de ze
delijke en stoffelijke kracht, welke uit het vereeni-
gingsleven valt te putten, nog niet had leeren kennen.
Men had in Nederland, volle aandacht schenkende aan
de scheepvaart, den handel en de opkomende nijver
heid, den landbouw al te weinig getrokken binnen den
kring van zijn belangstelling en zijn zorgen. En waar men
dit al deed, waren zij schier uitsluitend gericht op het
product en niet of ternauwernood op den werkenden
mensch zelf. In één opzicht werd de boer niet verge
ten. Hem en zijnen arbeid en zijn bedrijf werden lyri-