5020
laatste kwartaal van 1931 en het eerste halfjaar van
1932 tot een overheveling van spaargelden naar de
Rijkspostspaarbank leidde. Ook bij de particuliere
spaarbanken vond echter een overheveling van gelden
naar de Rijkspostspaarbank plaats, zoodat hier niet van
een voor het landbouwcredietwezen specifieke oorzaak
kan worden gesproken.
Een vergelijking van de beweging van de spaargelden
bij de particuliere spaarbanken en de locale boeren
leenbanken brengt echter aan het licht, dat er in de
periode van 1930 tot 1933 ondanks een tijdelijke pa-
ralleliteit in het opvragen van inleggelden, aan het einde
van 1931 en het begin van 1932 een aanzienlijke af
wijking valt te constateeren.
In de periode van 1926 t/m 1930 neemt het saldo
tegoed bij de particuliere spaarbanken toe met 124
millioen (of 40 pCt.) bij de locale boerenleenbanken
met 119 millioen (of 34 pCt.). In de daaropvolgende
periode (1930 t/m 1933) stijgt het saldo tegoed bij de
particuliere spaarbanken met slechts 36 millioen
(8 pCt.), terwijl het bij de boerenleenbanken daaren
tegen afneemt met 60 millioen.
Hieruit mag afgeleid worden, dat het boeren-
bankwezen ook door interne oorzaken een daling van
de middelen te zien heeft gegeven. Immers, in deze
jaren (1930 t/m 1933) was de depressie in den Land
bouw op het hevigst.
De Landbouwcrisiswet dateert van den zomer van
1933; voordien was er reeds aan enkele producten
o.a. tarwe steun verleend. De landbouwcrisis heeft
alle bedrijven getroffen het eene weliswaar later dan
het andere hetgeen mede tot vraag naar crediet en
tot terugvallen op reserves moet hebben geleid.
Dit verschijnsel kan dus tot uiting komen, zoowel in
een opvraging van deposito's als in een vermeerdering
van de credietverleening. Wij hebben gezien, dat de
deposito's in diezelfde periode ten deele tengevolge
van een van buiten komende oorzaak zijn gedaald, maar
meer zijn gedaald dan die van de particuliere spaar-