5019 preventief geworden, zonder dat echter de locale zelf standigheid in gevaar is gebracht. Samenwerking tusschen Centrales en aangesloten banken. Gedurende de periode 19261937, die wij thans na der willen beschouwen, zijn er bij de locale banken tezamen volgens de balansen (per 31 December) altijd meer spaargelden geplaatst dan er door haar voorschot ten en credieten werden verstrekt. Zoodoende hadden deze locale banken tezamen voortdurend een in om vang wisselend surplus-bedrag ter beschikking, dat zij niet in eigen kring voor de actieve credietverleening noodig hadden. Ontwikkeling van de boerenleenbanken. Uit de functie van de Centrales als verzamelbekken van overschotten van de locale banken, vloeit voort, dat de ontwikkeling van het landbouwcredietwezen voornamelijk in de balansen van de locale banken tot uiting komt. De middelen van de locale boerenleenban ken zijn van 1913 tot 1930 onafgebroken gestegen. Deze periode was er een van snelle doch geleidelijke ontwik keling en brengt daarom geen bijzondere gezichtspun ten naar voren. Belangrijker is echter de gang van zaken in de groote depressie. Na 1930 vindt een niet onaanzienlijke daling in de spaargelden der boerenleenbanken plaats, die na enkele jaren weer plaats maakt voor een stijging, hoe wel daardoor nog niet de vroegere omvang wordt be reikt. Deze verschijnselen vragen de aandacht. De aanzienlijke vermindering van de deposito's in het begin van de depressie kan aan verschillende oor zaken worden toegeschreven. Twee verschijnselen vra gen echter speciale aandacht. Door het aantrekken van deposito's op korten termijn zijn de boerenleenbanken tot op zekere hoogte gevoelig voor verstoringen op financieel gebied. Zoo heeft de depreciatie van het Pond een wantrouwen geschapen, dat gedurende het

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1939 | | pagina 7