5023
Het opvragen van deposito's in de jaren 1930 t/m
1932 bij de Centrale te Utrecht heeft tot een zeer
sterke vermindering van kasgeldleeningen aan Ge
meenten en Provinciën geleid. De Centrale te Eindho
ven heeft niet in die mate als die te Utrecht aan op
vragingen bloot gestaan en daardoor op andere wijze
haar liquiditeit gehandhaafd. Dit verschijnsel hangt
eenerzijds samen met de verschillende landbouwgebie
den, waarin de locale banken aangesloten bij de beide
Centrales zijn gevestigd, anderzijds met een anderen
opbouw van de middelen.
De Centrale te Eindhoven werkt vooral in Noord-
Brabant en Limburg, waar het gemengd bedrijf over
weegt. Uit dien hoofde is de aard van het bedrijf van
deze Centrale gelijkmatiger dan die van de Centrale
te Utrecht, wier aangesloten banken naar verhouding
meer zijn gelegen in gebieden, waar eenzijdige akker
bouw-, veeteelt- of tuinbouwbedrijven voorkomen.
Momenteele positie van de Boerenleenbanken.
De positie, van welk bankwezen ook, hangt echter
niet alleen af van de liquiditeit van de eerste orde,
maar ook van den aard en kwaliteit van de overige
activa.
Het is aan geen twijfel onderhevig, dat onder de
voorschotten ook dubieuse posten schuilen als over
blijfsel van de gevolgen van de ernstige prijsdaling.
Immers, het is voldoende bekend, dat de druk van de
vaste lasten op bepaalde gebieden in den landbouw nog
steeds een dringend vraagstuk is1). In welke mate
daardoor het coöperatieve boerenbankwezen als ge
heel schade lijdt, valt niet na te gaan. Een verbetering
van de positie van dit bankwezen (mede van de tot
deze groepen behoorende hypotheekbanken) heeft in
de laatste jaren plaats gevonden door de stijging van
Zie ook het artikel van Dr. G. W. M. Huysmans „Hei vraag
stuk van de schulden in den Land- en Tuinbouw" in Economie van
Nov. 1937. De schrijver wijst erop, dat het schuldenvraagstuk niet
van dien aard is, dat van een overbelasting als algemeen verschijnsel
kan worden gesproken.