3974 doet aan alle eischen, welke uit de statuten en uit den eisch van een gezond zakelijk beleid voortvloeien. Van het Bestuur eener Boerenleenbank wordt daarom een voldoende breed inzicht verwacht, vooral bij het uitleenen van gelden. Een Bestuur dat zich alleen in teresseert voor de vraag of de dekking eener uitleening goed is, zoodat de Boerenleenbank uiteindelijk niet te kort zal komen, is misschien wel een goed bedoelend Bestuur maar daardoor nog geen goed Bestuur, want zulk een Bestuur verliest de opvoedende taak, welke met de oprichting eener Boerenleenbank wordt aan vaard, uit het oog. Een goed Bestuur moet trachten zich op vaderlijke wijze ervan te overtuigen: dat het geleende geld ook goed en productief besteed zal worden ter verbetering van het bedrijf; dat de aanvrager met dat geld geen overbodige of niet-noodzakelijke uitgaven doet, welke ten slotte toch geen hooger rendement in het bedrijf geven; dat de meerdere opbrengst, welke met het geleende geld wordt nagestreefd, voldoende is om de rente en af lossing op de uitleening te voldoen; dat de debiteur met het geleende geld geen te dure boerderij of inspan gaat koopen, waardoor hij op den duur gedupeerd wordt. Bij de beoordeeling van aanvragen om voorschotten of credieten moeten de beheerders daarom allereerst zoowel den persoon als den financiëelen toestand van den debiteur zelve bekijken, ten einde na te gaan of de gelden goed besteed zullen zijn en of daarin voldoende waarborgen zijn te vinden. Heeft een Bestuur op redelijke gronden geen voldoen de vertrouwen in de persoonlijke hoedanigheden van den toekomstigen debiteur als moraliteit, vak bekwaamheid, arbeidslust enz. dan kan eene uitlee ning als regel beter achterwege blijven. Het feit, dat de Boerenleenbanken steeds over een kleinen kring wer ken, stelt de beheerders als regel voldoende in de ge legenheid de leden in hun doen en laten te beoordeelen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1938 | | pagina 2