3840
of over eenige jaren de hypotheekmarkt wel zoo ruim
zal zijn als thans en of dan degene die een andere hy
potheek moet zoeken niet met groote zorgen en moei
lijkheden zal hebben te kampen.
Ons derde bezwaar is nauw aan het tweede verwant
en vloeit voort uit de mogelijkheid, dat over enkele
jaren de huidige abnormale geldruimte wel eens van
de baan zou kunnen zijn, wat een stijging van den
rentevoet zou meebrengen. De Boerenleenbanken moe
ten dan dus hare hypotheek- en andere renten ook
weer verhoogen. En zouden de hypothecaire debiteu
ren die hooge notariskosten maakten om hun leening
bij de Boerenleenbank onder te brengen hun notaris-
kosten dan reeds aan het zeer tijdelijke voordeelige
renteverschil hebben terugverdiend?
Ons vierde bezwaar is, dat indien eene Boerenleen
bank op groote schaal beleggingen in vaste langloo-
pende hypothecaire grondcredieten zou doen om op
deze wijze tegen hooge rente weder spaargelden aan
te trekken, zulk eene Boerenleenbank zich zou laten
misbruiken om ongedurige spaargelden op te nemen en
daardoor likwiditeits-risico's te aanvaarden welke door
andere spaarinstellingen bewust worden afgestooten
en geweigerd.
Wij hebben bij de bovenbehandelde kwestie wat lan
ger stilgestaan, omdat het wel goed is de gedachtenlijn
die bij onze organisatie met betrekking tot de liquide
belegging van spaargelden in het verleden steeds ge
volgd is onder de huidige bijzondere omstandigheden
nog eens nadrukkelijk naarvoren te brengen.
Onze Boerenleenbanken hebben op dit punt in het
verleden steeds trouw de leiding der Centrale Bank
gevolgd en zijn daar wèl bij gevaren. Opzeggingen van
hypothecaire beleggingen omdat bij de Boerenleen
banken teveel spaargelden werden opgevraagd zijn
in het verleden zelfs in de scherpste crisisjaren (1932
—1936) in onze organisatie niet voorgekomen. Laten de
beheerders onzer Boerenleenbanken het hun eigen, uit
lange gemeenschappelijke ervaring gegroeide gezond