3838 Nog iets over de rente-politiek onzer Boerenleenbanken. Wij meenen goed te doen door nog eens te wijzen op de volgende zinsnede uit onze rente-circulaire van 15 December 1937. (Zie „Mededeelingen" no. 255 van De cember 1937): „Gezien het ongedurige karakter van een groot deel „der in den laatsten tijd toegevloeide spaargelden die- „nen de plaatselijke beheerders zich ervan bewust te „zijn, dat bij belegging van een deel dezer gelden door „de Boerenleenbank de uiterste voorzichtigheid moet „worden betracht opdat de likwiditeit van onze orga nisatie niet wordt geschaad. Weliswaar is elke beleg ging volgens de statuten onderworpen aan de vooraf gaande goedkeuring onzer Centrale Bank, doch het „lijkt ons toch niet ongewenscht reeds tevoren hierop „te wijzen, opdat de plaatselijke beheerders zich door „den geldtoevloed niet op glad terrein laten verleiden." Ons werd n.1. de vraag gesteld, of de moeilijkheid verbonden aan de belegging van toevloeiende ongedu rige spaargelden niet als volgt is op te lossen: Laat eene Boerenleenbank trachten bijvoorbeeld 10.000. extra uit te leenen in den vorm van eene langloopende hypothecaire leening dan kan deze Boerenleenbank weer voor 10.000.extra aan spaargelden aannemen, ook al zijn deze als ongedurig te beschouwen, zonder dat zij tegenover hare spaarders contingenteering of bijzondere renteverlaging boven een zeker bedrag be hoeft toe te passen. Tegen zulk eene redeneering zijn verschillnde ern stige bezwaren aan te voeren, waarvan wij er hier de voornaamste willen noemen: Ons eerste bezwaar is, dat het onjuist is spaargelden die eene Boerenleenbank zélf als ongedurig moet be schouwen te beleggen alsof het rustige en gedurige spaargelden waren. De Boerenleenbank zou aldus door de inleggers worden gedwongen tot eene wijze

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1938 | | pagina 2