3807
fende den vermogenstoestand van een kleine 3800
landbouwers in het jaar 1933, welke gegevens zijn bij
eengebracht met medewerking van een aantal centrale
landbouwboekhoudbureaux.
Wanneer wij in aanmerking nemen, dat volgens de
in 1930 gehouden telling het aantal landbouwbedrijven
op ongeveer 175.000 is te stellen, dan zal het duidelijk
zijn, dat, waar wij slechts de cijfers van 3800 of goed
2% dezer bedrijven kunnen overzien, met conclusies
ten aanzien van het geheel de noodige voorzichtigheid
is te betrachten. Daarbij komt, dat het veelal niet de
kleinste bedrijven zijn, die zich bij een landbouwboek-
houdbureau aansluiten, terwijl nog op verschillende an
dere punten reserves zijn te maken.
Het bedoelde cijfermateriaal wijst uit, dat in 1933 de
schuldenlast der bedrijven in doorsnede 47% van de
geschatte waarde der activa bedroeg, welke cijfers
naar de groepen van landbouwgebieden zooals onze
landbouwstatistiek die kent als volgt zijn verdeeld:
Zeeklei 59%
Rivierklei 43%
Weidestreken 49%
Zandgronden 28%
V eenkoloniën 43
totaal 47%
Verdeeld naar de provincies is de schuldenlast in
Limburg het laagst met 19% en in Groningen het
hoogst met 59%. De hoogste en laagste percentages
gerangschikt naar de groepen van landbouwgebieden
waren als volgt:
Zeeklei 43—106%
Rivierklei 2359%
Weidestreken 19109%
Zandgronden 1744%
Uit de cijfers blijkt, dat de schuldenlast het zwaarst
is in de zeekleigebieden, daarna volgen de weidestre
ken, de rivierkleigebieden en ten slotte de zandgron
den. Het cijfermateriaal betreffende de veenkoloniën