3737
waartegenover slechts stond een schuld harerzijds aan
de Centrale Boerenleenbank van j 4 millioen. Even
eens verheugt het mij, dat in totaal bij de plaatselijke
boerenleenbanken door leden en andere inleggers en
houders van een loopende rekening een bedrag is bij
eengebracht, dat zich nu verheft tot ongeveer 125
millioen, waartegenover slechts staat een schuld van
de boeren van rond 50 millioen.
Ik mag nu een anecdote vertellen, zonder het al te
lang te maken uit mijn ministerieel leven. Ik herinner mij
eenige maanden geleden een bezoek te hebben gehad,
een bezoek als altijd mij aangenaam van vertegenwoor
digers van het landbouwvereenigingsleven, van een
landbouworganisatie, hoofdzakelijk werkende in een
streek, waarin ook de Centrale Boerenleenbank van
Eindhoven arbeidt. Die heeren hebben mij betoogd, dat
het met den economischen toestand van vele boeren
niet gunstig was gesteld. En zij gingen zoover in dat
indrukwekkend betoog, dat zij zeiden: velen van onze
boeren leven aan den rand van den afgrond. Het toeval
wilde, dat ik juist daags tevoren de Mededeelingen van
de Centrale Boerenleenbank had ontvangen, waaruit
mij bleek, dat het totaal aan spaargelden bedroeg rond
120 millioen. Ik heb toen dien heeren gezegd: Ik hoop
toch, dat die inleggers vóór zij in den afgrond storten,
die 120.000.000.nog zullen verbruiken! Maar altijd
de eerlijkheid willende betrachten, zeide ik tegen hen:
Ik wil tegenover U ook eerlijk zijn, ik heb daarin ook
gelezen, dat er nog vele voorschotnemers zijn, die in
totaal een schuld hebben van rond 50 millioen. En
om nu ook tegenover deze vergadering eerlijk te zijn,
wil ik mededeelen, dat het geestige antwoord was: ja,
dat zijn nu juist de boeren, waarover wij komen
praten!
U verstaat, dat ik buitengewoon erkentelijk ben,
voor het vele en voortreffelijke werk, door de Coöpe
ratieve Centrale Boerenleenbank en de bij haar aan
gesloten boerenleenbanken verricht. Ook mijnerzijds
wil ik daarvoor hulde brengen aan degenen, wien daar-