3713
is, naar onze meening, dat het bankgeheim tegenover
den fiscus practisch wordt opgeheven.
Als de belasting-ambtenaren weten, dat de Boeren
leenbanken inlichtingen geven, zullen zij daarvan hoe
langer hoe meer gebruik maken. Als zij ook maar eenigs-
zins twijfelen aan de juistheid van een aangifte van
iemand, die met een Boerenleenbank in relatie staat,
zullen zij hem terstond dwingen om een verzoek te tee
kenen, waarbij aan de Boerenleenbank bevestiging der
aangifte wordt gevraagd. De belastingplichtigen durven
dit natuurlijk niet te weigeren; door een weigering im
mers laden zij terstond verdenking op zich. De Boeren
leenbanken zullen dus talrijke verzoeken om inlichtin
gen ontvangen. Dit zal den Kassier extra-werk bezor
gen; maar dit is nog niet zoo erg; erger vinden wij het,
dat de gewoonte om inlichtingen te verstrekken, zoo
doende kan leiden tot opheffing van het bankgeheim
tegenover den fiscus.
Het argument, dat de betrokkenen zelf hiertoe het
verzoek hebben gedaan, weegt o.i. niet zwaar; immers
de belastingplichtigen bevinden zich, wanneer de fiscus
van hen verlangt de Bank om inlichtingen te verzoeken,
in een soort dwangpositie. Zij kunnen haast niet weige
ren, want weigeren zij, dan laden zij, zooals gezegd, ter
stond verdenking op zich. Er is naar ons gevoelen dus
geen sprake van een in volle vrijheid gedaan verzoek.
Wij zijn derhalve van meening, dat de Boerenleen-
bankbesturen er wijs aan doen, wanneer zij principiëel
weigeren om aan een verzoek van een belastingplichtige
om den fiscus in te lichten, te voldoen. Het is mogelijk,
dat dit standpunt in bijzondere gevallen den betrokke
nen eenig ongerief kan bezorgen, maar dit weegt niet op
tegen het algemeene belang van het ongerept houden
van het bankgeheim.
Wij geven het bovenstaande aan die besturen, die tot
nog toe inlichtingen pleegden te verstrekken, in overwe
ging. Wij zouden deze colleges willen verzoeken om
zich in de toekomst op het standpunt te plaatsen, dat
hierboven is weergegeven, en dat, naar wij meenen, ook