met de bedoeling deze door pandbrieven van 4% te vervangen en de aldus bespaarde rente aan de hypo thecaire debiteuren ten goede te doen komen. „Mede tengevolge van de bekende door de Regeering gedane stappen", zegt het bestuur in zijn jaarverslag, „in de richting eener beperking van de rechten van den hypothecairen schuldeischer trad reeds spoedig een groote onzekerheid onder de beleggers in, waar door het resultaat der conversie beneden de verwach tingen bleef en de verdere omwisseling moest worden stop gezet". Het is zeker in hooge mate te betreuren, dat goed bedoelde maatregelen en voorstellen der Regeering het ongewenschte gevolg hebben gehad, waarvan het be stuur hier gewag maakt. Maar iets anders kon van die maatregelen in redelijkheid niet worden verwacht. Ik heb meer dan eens in deze algemeene vergadering de gelegenheid te baat genomen om te wijzen op het on verbrekelijk verband, dat er in deze tusschen de belan gen van den geldschieter en den geldnemer bestaat. Een hypotheekbank leent niet haar eigen gelden uit, doch gelden, die zij eerst van anderen, van de pand briefhouders, ter beschikking moet krijgen. Worden de rechten der hypothecaire crediteuren en dus ook van de pandbriefhouders aangetast of, wat niet minder erg is, onzeker wankelbaar gemaakt, dan houdt het pu bliek zijn handen van de pandbrieven af. Het peil, waarop de te beurze genoteerde pandbrieven van de meest soliede instellingen zijn gedaald, spreekt in dit opzicht een taal, die geen verduidelijking behoeft. Dat onze instelling door haar goed gefundeerden grondslag, door het conservatieve beheer van haar be stuur en het vertrouwen, dat het publiek, vooral ten plattelande, in onze pandbrieven stelt en zeer terecht stelt, overigens reeds zonder noodzaak van overheids maatregelen met de rente harer hypotheken en pand brieven gekomen is op het peil, dat de Regeering thans meent te moeten afdwingen, toont een eenvoudige ver gelijking van onze renten, zooals ik die zoo even reeds 3516

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1936 | | pagina 28